Column ‘De Morgen’: De jonge baard van God

Omdat ik een boek schreef dat God en kerktorenmentaliteit aanvalt, vragen diepgelovige mensen me wel eens of ik nooit een religieuze ervaring had. In hun blik bespeur ik dan soms medelijden, alsof ik flink wat mis omdat ik alleen wolken zie als ik mijn blik naar boven richt.

Hetgeen gelovigen een ‘religieuze ervaring’ noemen is mij nochtans niet vreemd. Vier jaar geleden stond ik in Istanbul te kijken naar de zee van Marmara, die onder mijn voeten lag te slapen. Links van mij schitterde de Blauwe Moskee in het maanlicht. Alleen de meeuwen, die eeuwige stadsgidsen van Istanbul, doorbraken de stilte. En dan, uit het niets, hoorde ik voor het eerst in mijn leven de stem van een muezzin die opriep tot het gebed: Allahu akbar / ash’hadu an la ilaha illa-llah. Het was ijzingwekkend mooi, de meeuwen gingen luider gillen en ik werd overspoeld door een soort geluk, terwijl in mijn hoofd verzen dwarrelden van de Turkse dichter Nazim Hikmet die ik even voordien in het zonlicht had gelezen: ‘De mooiste zee / is de zee die we nog niet gezien hebben. (…) En het mooiste woord dat ik je wil zeggen / is het woord dat ik nog niet gezegd heb.’

Die avond in Istanbul miste ik iemand, maar op dat moment was hij opnieuw dichtbij, was àlles dichtbij en ook één – de lucht, de zee, de sterren, de meeuwen,  het gedicht en ikzelf. Ik kreeg het koud maar tegelijk gloeide ik vanbinnen, en het was de stem van de muezzin die dat proces in gang had gezet. Vast is dit wat gelovigen een religieuze ervaring noemen, maar voor mij was het een louter esthetische belevenis. Een minuut lang keek ik niet God maar het leven zelf in het gezicht: de schoonheid van de menselijke stem, van hemel en aarde, van de literatuur – en ik daartussen als bevoorrechte getuige. Als gelovigen een moskee zien, prijzen ze Allah, maar niet de fantasie en kunde van de menselijke geest om zo’n prachtig kunstwerk neer te zetten. Als gelovigen het uitspansel zien, denken ze in hun monomane verklaringsdrang aan de ene scheppende God, en niet aan het wonderbaarlijke en diverse natuurkundige verhaal van het heelal.

Omdat gelovigen dus weinig verbeeldingskracht hebben, wil ik hen een handje helpen voor het geval ze ooit – wat volgens de deeltjesversneller van Genève theoretisch gezien kan – een reis terug in de tijd maken. Vast willen ze allen terugkeren naar het moment waarop God de wereld en de mens in het leven riep. Dat is onmogelijk, want God is een zinsbegoocheling, maar stel (ik heb wel verbeelding) dat Hij daar ergens toch Zijn nog jonge baard zit te kammen, kunnen zijn volgelingen Hem vragen waarom Hij tijdens hun religieuze ervaringen geen wolk naar beneden liet donderen of het woord ‘God’ in de golven van de zee van Marmara schreef. Maar God zal zwijgen, en dat is het enige waar Hij na miljarden jaren schepping nog altijd goed in is.