#WoordVanDeWeek: sneeuwsnoet
Deze column verscheen gisteren op DeMorgen.be
Elke week kiest onze taalcolumniste Ann De Craemer het #WoordVanDeWeek. Dat kan een actueel woord zijn, een hip nieuw woord, een woord dat een snaar raakt, een totaal vergeten woord of een woord dat allang had moeten bestaan. Deze week: sneeuwsnoet.
Bijna iedereen heeft erover geschreven. Over de sneeuw die twee dagen lang het land stillegde. Bijna iedereen heeft er foto’s over gepost. Over het tapijt dat tuinen toedekte en landschappen ijzingwekkend mooi maakte.
Waarom zou ik er dan nog iets over zeggen? Omdat het moet. Omdat ik maandag de mooiste dag van het jaar vond. Omdat het een dag was waarop stilte en traagheid konden zegevieren in een maatschappij die anders uitblinkt in lawaai en jachtigheid.
Ik had natuurlijk luxe. De luxe van te mogen thuiswerken, die ik als schrijfster elke dag van het jaar heb. Ik had tijd om een pauze te nemen en een wandeling in de sneeuw te maken en auto’s uit het ijs te bevrijden, en te voelen hoe sneeuw van ons allemaal meer mensen maakt – mensen die in hetzelfde schuitje zitten en elkaar nodig hebben. Sneeuw veegt niet alleen de scherpe kantjes van straatbeelden en landschappen weg, maar ook van mensen. Ik had tijd om deel te nemen aan de Snow Face Challenge op Twitter en mijn gezicht in de sneeuw te duwen, en aan mijn volgers te zeggen dat ik het woord ‘sneeuwsnoet’ voor onze foto’s veel mooier vond dan ‘snowfie’.
Van zo’n sneeuwsnoet krijg je het vreemd genoeg gloeiend warm vanbinnen, net zoals van de sneeuw zelf. Warm voor wie, zoals ikzelf, het voorrecht had om er alleen de schoonheid van te ervaren in positieve zin; warm voor sommigen in negatieve zin: uren in de file staan of moeten wachten op een trein is geen pretje. En toch. Toch meen ik maandag bij velen een gevoel van opluchting te hebben ervaren. Opluchting omdat sommige dingen even niet moesten, gewoon omdat ze niet konden. Op het werk geraken lukte amper of niet; boodschappen doen niet; een fietstocht maken niet; op tijd koken niet. Even voelden we ons bevrijd. Niets moest. Niet omdat we lui waren, maar omdat het niet kon. Plots was er tijd voor traagheid en werd niemand daarvoor scheef bekeken: ieders klok tikte gelijk. Het land lag even stil, dus wijzelf, die allen radertjes zijn in wat dit land doet verder tikken, daardoor ook.
Toch overviel me ook een grote tristesse bij het zien van de beelden van mensen die uren in hun auto zaten om slechts enkele kilometers te overbruggen. Waarom is er anno 2017 nog steeds geen beleid dat werknemers de kans geeft om vaker thuis te werken? Waarom hebben we een sneeuwstorm nodig om minister van Werk Kris Peeters te doen beseffen dat er zoiets zou moeten bestaan als een ‘thuiswerkalarm’? Waarom wordt er op dagen waarop het niet sneeuwt ook niet vaker thuisgewerkt in een tijd waarin de digitalisering dat voor zovelen perfect mogelijk maakt? Waarom blijven we de fileziekte van dit land tolereren als thuiswerken zo’n voor de hand liggende oplossing van het probleem kan zijn? Is het door de sneeuw dat er in een land als Noorwegen veel minder burn-outs zijn? Omdat mensen er vaker aan de elementen zijn overgeleverd en dus traagheid hebben ingecalculeerd in hun (beroeps)leven?
Vandaag is de sneeuw weg. Geen idyllische plaatjes meer op de sociale media. De jachtigheid en het overal op tijd moeten zijn hebben weer hun intrede gedaan. Toch hoop ik stiekem dat de sneeuwdagen sommigen onder ons hebben geleerd om vaker met een sneeuwsnoet door het leven te gaan. Langzamer. Milder. Warmer. En met in ons hoofd het besef dat niet alles altijd perfect hoeft te functioneren, en dat we net meer mens worden en mogen zijn wanneer de radertjes van land even spaak lopen
Mooie bespiegeling, vooral dat element “trager” en “niets moet”. “Sneeuwsnoet” koppel ik niet dadelijk aan een negatieve afdruk in de sneeuw, maar goed, dan voegen we die betekenis even toe, en klaar is Kees.
Toch, iets anders: over dat thuiswerken. Zoals het hier geschreven staat, laat u wel eventjes een heel groot deel van de werknemers onderbelicht: ze hebben niet eens de mogelijkheid om thuis te werken (al begint u wel met “ik heb natuurlijk luxe”). Een snelle opsomming: verkopers, bakkers, beenhouwers, verplegers (ook de thuisverplegers, want die werken in andermans huis), tram-, trein- en busbestuurders en begeleiders, piloten, vuilnismannen, de postbodes, al die pakjesbezorgers (waar we in snneeuwtijden net extra beroep op doen?), bouwvakkers, politie & brandweer, enzovoort. Ruim geschat kan hoogstens een op twee “thuis” werken. In die hele thuiswerksituatie wordt dat aspect toch veel te snel onder de mat geveegd. Zou het niet komen omdat al wie over de problematiek nadenkt, schrijft, beslissingen moet nemen, precies in de mogelijkheid verkeert om thuis te werken? En dat vind ik spijtig: “algemene” maatregelen waar de helft van de beroepsbevolking (of meer) niet eens voor in aanmerking komt? (PS. Zelf kan ik wél thuiswerken, maar ik doe het zelden).
Prachtige column. Ik kan het mij zo inbeelden (en herinneren) ondanks het feit dat ik hier op een tropisch eiland 9000km ver zit. Ons equivalent is het orkaan alarm wanneer alles hier tot stilstand komt en mensen ook plots meer aandacht hebben voor elkaar.