Deze column verscheen in de eindejaarsbijlage ‘Verzoening’ in De Morgen van 28 december
Bij de herkomst van de woorden die we dagelijks gebruiken staan we net zo weinig stil als bij het fascinerende proces waarmee ze onze mond verlaten: van een loutere gedachte in ons hoofd tot een complexe aaneenrijging van klanken die uitdrukken wat we willen zeggen.
Nochtans kan de etymologie van een woord zo interessant zijn dat de kennis ervan het een andere dimensie geeft. ‘Verzoening’ is daar een perfect voorbeeld van. Wanneer je mensen zou vragen naar hun eerste spontane gedachte over de oorsprong ervan, is de kans groot dat ze zullen zeggen dat het iets met ‘een zoen’ te maken moet hebben. Dat antwoord lijkt op huis-, tuin- en keukenetymologie, maar: het klopt als een bus.
De oorspronkelijke betekenis van het woord ‘zoenen’ was niet ‘kussen’ maar ‘verzoenen’ – zoenen als synoniem voor kussen is slechts later gekomen. Het woord ‘verzoening’ is afkomstig van het Middelnederduitse ‘sône’ en het Oudhoogduitse ‘suona’, wat ‘verzoening door het betalen van zoengeld’ betekende. Volgens het Nederlands Etymologisch Woordenboek van Jan de Vries betekende ‘zoenen’ in het Middelnederlands dit: ‘door het betalen van een soene de familie van een gedode tevredenstellen’. Bij het betalen van die ‘soene’ werd ook vaak een vredeskus gegeven, waardoor zoenen uiteindelijk ook de betekenis van kussen kreeg. Ook de woorden ‘zoengeld’ en ‘zoenoffer’ vinden hier hun oorsprong. Zo is er volgende vermelding in de Inleydinghe tot het ontwerp van een Batavische Arcadia (1637) van Johan van Heemskerck: ‘Na de kus des vriendelykheidts volgt de kus des vreedes; en dit is eygentlyk ’t geen wy soentjes noemen, waar mede men de geresene onlusten versoent en ter neder leidt.’
Eenmaal je de etymologie van verzoening kent, verandert het van een nogal plechtstatige term in een levend woord: meteen zie ik door de eeuwen heen duizenden mensen zich naar elkaar toebuigen om met een zoen het sluiten van de vrede te bestendigen.
Vrede: het is het woord dat hand in hand gaat met verzoening, en misschien daarom wordt verzoening vaak met kerstmis geassocieerd, het feest van ‘vrede op aarde aan alle mensen van goede wil.’ Nochtans maakt verzoening in de christelijke traditie vooral deel uit van Pasen. Jezus is volgens de Bijbel gestorven aan het kruis om de mensen hun zonden te vergeven en opnieuw met God te verzoenen, of, zoals het in de tweede brief aan de Korinthiërs luidt: ‘Het is God die door Christus de wereld met zich heeft verzoend: hij heeft de wereld haar overtredingen niet aangerekend. En ons heeft hij de verkondiging van de verzoening toevertrouwd.’ (2 Kor 5: 19-20)
Veel meer dan in ons woord voor verzoening schemert die kerkelijke betekenis door in het Franse en Engelse ‘reconciliation’. Dat is afgeleid van het Latijnse werkwoord ‘reconciliare’ of ‘opnieuw tot stand brengen’, en doet uiteraard meteen denken aan het woord concilie. Wie in het Nederlands wat pronkerig wil doen, kan voor verzoening ook het woord ‘reconciliatie’ gebruiken, waarvoor Van Dale zelfs als tweede betekenis dit geeft: rituele herstelling van de wijding van ontheiligde kerken of kerkhoven.
Geef mij echter maar ons Nederlandse woord verzoening, dat in oorsprong een rechtsterm was en gaat om verzoening tussen aardse mensen van vlees en bloed. Het mooiste aspect aan de geschiedenis van het woord is dat ‘zoenen’ ervan is afgeleid, en voor kussen kunnen er niet genoeg synoniemen zijn.
Geen prachtiger plek in de Nederlandse literatuur, tot slot, waar het woord verzoenen voorkomt dan in het gedicht ‘Zondag’ van J.C. Bloem:
Niet te verzoenen is het leven.
Ten einde is dit wellicht nog ’t meest:
Te kunnen zeggen: het is even
Tussen twee stilten luid geweest.
Bloem gelooft niet in verzoening met het leven, maar toch lees ik in zijn gedicht een omschrijving van wat verzoening eigenlijk is: na stilte tussen twee mensen klinkt er opnieuw geluid – dat van stemmen die weer praten, en dat van een kus die de toenadering bezegelt.
een eerste verzuchting die bij me opkomt: geef die Ann een ferme zoen.