Normaal plaats ik mijn zaterdagse rechtbankcolumn voor De Morgen niet online. Deze keer doe ik dat wel, omdat de column anders dan anders is, en omdat er niets zo belangrijk is als vrijheid, en het besef van de onschatbare waarde daarvan.
Deze week wil ik niet schrijven over beklaagden in Belgische rechtbanken. Er is iets anders waar ik uw aandacht moet op vestigen. U leest dit stuk de dag nadat in Iran presidentsverkiezingen hebben plaatsgevonden. Vier jaar geleden woonde ik die verkiezingen ter plaatse bij. Er werd massaal gefraudeerd: de overwinning van de hervormingsgezinde kandidaat Mir-Hossein Mousavi werd gestolen en Mahmoud Ahmadinejad kwam opnieuw aan de macht. De Groene Beweging werd geboren, en tijdens protesten gingen Iraniërs massaal de straat op. Het regime draaide de duimschroeven echter steeds harder aan, en veel mensen belandden zonder eerlijk (of zelfs zonder) proces in de gevangenis. Het is over hen dat ik het deze week uitzonderlijk wil hebben. In Iran vinden de meeste processen achter gesloten deuren plaats, zonder journalisten met pen en notitieblok, en zonder een krant als deze die vrijelijk over hen kan berichten. Vandaag wil ik mijn column gebruiken om de stem te zijn van vier Iraniërs die de afgelopen vier jaar onschuldig werden veroordeeld. Zij kregen nooit de kans op een eerlijk proces die wij in het Westen wel allen hebben.
Er is Nasrin Sotoudeh (50), advocate en mensenrechtenactiviste. Ze verdedigde mensen die werden gevangengenomen omdat ze protesteerden tegen de verkiezingsuitslag van 2009, alsook jongeren die ter dood werden veroordeeld. Omdat Sotoudeh volgens het regime samenspande tegen de nationale veiligheid, werd ze gearresteerd. In hoger beroep werd haar gevangenisstraf herleid van elf tot zes jaar. Tien jaar lang mag ze ook haar beroep niet uitoefenen. Ze zit vast in de gruwelijke Evingevangenis van Teheran, waar ze al drie keer in hongerstaking ging uit protest tegen haar straf.
Er is Jafar Panahi (52), ook in het Westen een bekende en geprezen filmregisseur. In maart 2010 werd hij gearresteerd omdat hij een film tegen het regime zou hebben gemaakt, die handelde over de verkiezingsfraude en het protest. Panahi ontkende, maar werd in oktober 2011 veroordeeld tot zes jaar gevangenisschap. Hij kreeg ook een verbod van twintig jaar om films te maken, interviews te geven en het land te verlaten.
Er was Shahla Jahed (41), die in 2004 ter dood werd veroordeeld voor de moord op de vrouw van haar minnaar, de Iraanse stervoetballer Nasser Mohammadkhani. Ze legde eerste bekentenissen af, maar trok die daarna in: ze beweerde dat ze ertoe gedwongen werd. Zeven rechters waren de mening toegedaan dat Shahla inderdaad onschuldig was, maar niettemin werd ze op 1 december 2010 opgehangen. De laatste woorden aan haar advocaat waren deze: ‘Gelieve de wereld geen foto te laten zien waarop ik huil.’
Er is Afshin (25), de kameraad van een van mijn Iraanse vrienden, die in februari 2011 zomaar werd opgepakt tijdens een vreedzame mars van de Groene Beweging. Hij belandde een aantal maanden in de Evingevangenis, waar hij werd mishandeld. Sinds hij vrij is, kan hij de slaap niet meer vatten. Mijn Iraanse vriend schreef een novelle over zijn verhaal, die hij evenwel niet kan publiceren. Ik las de tekst, huilde, en besefte in wat voor oceaan van rechten en vrijheden wij dagelijks zwemmen.
Drie weken geleden schreeuwde een man in de rechtbank van Brugge dat er geen gerechtigheid is in dit land, omdat zijn proces werd uitgesteld. Tegen hem schreeuw ik de namen terug van deze vier onschuldige Iraniërs: Nasrin, Jafar, Shahla en Afshin.
Deze column verscheen in De Morgen van 15 juni
Ik herinner me nog een documentaire over het proces van Shahla Jahed en hoe aangrijpend die was.
Dank om ons aan onze vrijheden te herinneren.