Column ‘De Morgen’: Prinselijk arm

Donderdag wandelde ik bij valavond door de beroemdste straat van Parijs. Zon en een geur waarin ik lente vermoedde brachten me terug naar Vali Asr Street in Teheran, dat ook wel de Champs Elysées van de Iraanse hoofdstad wordt genoemd. De breedte en de hoge platanen aan weerszijden van Vali Asr doen inderdaad aan de Champs Elysées denken, en dat was ook de bedoeling van Reza Shah Pahlavi, die de laan liet aanleggen als onderdeel van zijn plan om van Teheran een moderne stad te maken. Vali Asr is de plek waar ik het scherpst de stedelijke kloof tussen arm en rijk kon waarnemen: de laan loopt van het station in het arme zuiden tot aan Tajrish Square in het rijke noorden. In het zuiden lag een drugsverslaafde langs de kant van de weg; in het noorden liepen dames met een zonnebril van Gucci op het voorhoofd.

Ook op de echte Champs Elysées gaapt de kloof tussen arm en rijk. In McDonald’s zag ik twee jonge parisiennes lachen met een zwaarlijvige leeftijdsgenote die zich, zuchtend onder de werkdruk, plots niet meer kon beheersen en schreeuwde naar een klant die het geduld niet had om zijn beurt af te wachten. Aan de overkant van de straat, bij Louis Vuitton, keek een aantal superrijken aan de kassa met zichtbare minachting naar toeristen die alleen maar de winkel binnengingen om zich te vergapen aan spullen die ze nooit zullen kunnen kopen.

Zoals je aan de voet van het Alborzgebergte in Noord-Teheran een spectaculair uitzicht over de stad hebt, is Montmartre in Parijs de plek waar je de daken van de metropool kan zien. De Sacré-Coeur straalde weelderig als altijd, en een spandoek vertelde ons dat ‘hier al meer dan 125 jaar dag en nacht iemand bidt tot de Heer’. De trappen naar de basiliek werden gewit door allochtone straatwerkers die niet neerknielden voor een plek naast God in de Hemel, maar voor het beleg op hun boterham. Iets verderop zat een man in een rolstoel aan een tafel. Met gekleurde ijzerdraadjes maakte hij hondjes die dan aan een sleutelhanger werden bevestigd. In een micro die op zijn borst zat geklemd vertelde hij met veel overtuiging wat hij deed. ‘Deze kleine hondjes brengen geluk….eerst het kleine staartje….dan de kleine pootjes….et hup!….tot slot de kleine oogjes.’ De man wist een heel publiek te entertainen, en dat hij zijn show beslist al duizenden keren had opgevoerd leek zijn enthousiasme niet te temperen. ‘Een geluksbrenger!’ lachte hij. ‘Ze bijten niet, plassen niet op het tapijt en zijn net zo lief als ik.’ Ik verjaagde de gedachte dat de Parijzenaar, die het ene hondje na het andere verkocht, in het echt misschien rijk was, en ik kocht een sleutelhanger, en ik dacht aan de betekenis van Vali Asr, ‘prins van deze tijd’, en vraag me nog steeds af of het een teken van onze tijd is dat ik een complot vermoedde achter een oude man die erin slaagde zo prinselijk arm te zijn.