Drie weken geleden schreef ik op deze plek dat poëzie, helaas, niet meer van deze tijd is. Blijkbaar gooit zelden iemand een knuppel in het hoenderhok der poëzie, want de column zorgde voor nogal wat ophef – van een echt debat was nooit sprake, want veel reageerders waren er vooral op uit mij het zwijgen op te leggen. “Gebruik je delete-toets, consoror, als je een dergelijke aanvechting hebt”, schreef Johan de Boose in een open brief. “En beter nog: delete all.” Ik dacht nochtans dat ruimdenkende literatoren het waardevol vinden dat tegengestelde meningen naast elkaar kunnen bestaan. Sommigen gebruikten bij hun aanval zelfs geen argumenten: Dirk Van Bastelaere repte met geen woord over de poëzie, maar noemde me een ‘slecht gekapte brunette met een voorhoofd genetisch geschept uit de trog van d’Udekem d’Acoz’. Lang geleden dat ik zo hard gelachen heb om zoveel dichterlijke inventiviteit, en het werd nog beter toen zijn collega Marc Tiefenthal een moord op mij ensceneerde waarbij mijn lijk in een rivier werd gedumpt.
Blijkbaar ligt de poëzie deze twee mensen zo nauw aan het hart dat ze niet eens ingaan op de kern van wat ik schreef: dat poëzie jammer genoeg niet gewapend is tegen onze huidige tijd, waarin steeds minder mensen het geduld en de toewijding opbrengen om poëzie te lezen. Niemand kijkt op wanneer wordt beweerd dat oude tv-series vaak te traag zijn om ons nog te kunnen boeien, want onze geest is een snellere en continue stroom van prikkels gewend geworden. Maar zeggen dat gedichten lezen het soort geduld vergt dat nog maar weinig mensen in huis hebben, is blijkbaar een boude uitspraak.
De poëzie heeft er geen baat bij dat ze alleen met fluwelen handschoenen wordt aangeraakt. Wie de poëzie genegen is, moet het debat durven aangaan en haar geen heilige status toedichten. Dat deed ook Saul Bellow niet in zijn magistrale roman Humboldt’s Gift (1975), waarin hij een beloftevolle dichter opvoert die na zijn eerste succes kapotgaat aan de verlokkingen van ‘de wereld’, maar ook aan het besef dat de moderne tijd hem niet langer nodig heeft. De treurnis en soms zelfs kwaadheid om het verlies van de poëzie zijn voelbaar in het boek, maar Bellow durft ook de zere plek aan te raken: “Orpheus bracht nog stenen en bomen in beweging. Maar een dichter kan geen baarmoeder verwijderen of een raket het zonnestelsel uit schieten. Het wonder en de macht zijn niet meer zijn deel.”
Op het einde van Humboldt’s Gift wordt Von Humboldt door zijn vriend Charlie Citrine herbegraven – en daarmee ook zijn poëzie, die op dat moment nog door niemand wordt gelezen. Wanneer Citrine de begraafplaats verlaat, schopt een andere vriend “een paar bladeren van het vorig najaar weg”. Hij ziet een lentebloemetje en vraagt Charlie wat voor soort het is. “Geen idee,’ zegt die, ‘ik ben zelf een stadsjongen. Het zijn vast krokussen.” Ik wens vurig dat onder de laag herfstbladeren waarmee de poëzie vandaag is bedekt krokussen schuilgaan – maar ik geloof van niet.
3 weken geleden
Was het als sloeg je de lucht
Ann,
Nog zo 1
En ik huil
Vandaag ter nauw
Aan ontsnapt.
Hugo Claus;
Herman De Coninck;
Jotie ’t Hooft;
Paul van Ostaijen;
Guido Gezelle.
Ik durf niet.
Ann,
Het zijn niet alleen
De dichters lezers.
Hoe vernuft
Intellectueel
Zelfs vindingrijk
Vingervlugge cowboys
Zijn ze niet als slakken
Ten opzichte “Martial Art?”
3 weken geleden
Was het als sloeg je de lucht
Plots heftig en toch zacht
Vlaag woedde herfstbladeren.
Begrepen we het slechts.
We zouden de aarde
Breken als krokussen.
LB
Zowel Heidirk als Anna van der Laan-Uil staan symbool voor de crux van deze discussie, die ik even hier heb samengevat:
http://www.loewak.nl/dutch/2011/11/23/ann-de-craemer-negeert-discussie/
Deze reactie kreeg ik per e-mail van een lezer:
Beste mevrouw De Craemer,
Vandaag in De Morgen uw column “Krokussen” gelezen, over het (vermeende) belang van poëzie. U deed me terugdenken aan woorden van Jeanette Winterson, die ik hieronder zal citeren. De definitie(s) die deze Britse auteur hanteert omtrent “poëzie”, benaderen voor mij het best de realiteit. Het komt erop neer dat de dichter in staat moet zijn om bij nieuwe omstandigheden de nodige, juiste nieuwe woorden te vinden. De dichter schiet thans tekort om de gangbare processen in nieuwe woorden te vatten: naar mijn mening is de samenleving van de 21ste eeuw onvergelijkbaar met deze van de 20ste eeuw.
Jeanette Winterson, “Kunstobjecten”, (pp. 43/44) :
Taal mag niet een lijst van elementaire opdrachten en uitwisselingen zijn, ze moet op een subtiele manier met de materie omgaan. Wanneer we zeggen ‘ik heb er geen woorden voor’, schieten niet zozeer de taal of onze emotionele toestand tekort, maar hapert er iets tussen die twee. De dichter kan dat verhelpen, en niet alleen voor diegenen die gedichten lezen. Als we een levende taal willen, een taal die in staat is alles uit te drukken wat ze moet uitdrukken in onze ingrijpend veranderende wereld, dan hebben we mannen en vrouwen nodig die helemaal opgaan in dat werk met woorden.
Er vallen overigens nog andere mooie ‘talige’ citaten te noteren, in datzelfde boek (cfr. hetzelfde oeuvre).
Mijn eigen talent schiet tekort om een goede “dichter” te kunnen zijn. Terwijl ik toch graag gedichten zou lezen over wat ik noem “Klimaattoeristen”, dat zijn de mensen die graag zonnen in de winter, skieën in de zomer en daartoe de nodige vliegreizen ondernemen. Als burger berokkenen zij daarmee extra schade aan het milieu (cfr. C02-uitstoot), als consument willen zij zeker niet inboeten op hun eigen comfort. Hoe beschrijven we dit ? Een goede dichter moet zo’n gedachte in jamben en verzen kunnen vertalen ? Mocht het hem/haar (de dichter) lukken, dan neemt de wetgever algauw de nieuw benoemde terminologie over in een nieuwe wettekst. Want de wetgever is gedoemd om ‘binnen het kader’ te denken, terwijl de dichter “Out of the Box” behoort te zijn.
Ja, ik mis de accurate dichter. De dichter die mijn en onze werkelijkheid op een talige manier gestalte kan geven. De dichter die, door de werkelijkheid in woorden te vangen, de taal weer heilig maakt.
Idem, p. 155:
Ik groeide op zonder te weten dat taal voor dagelijks gebruik was. Ik groeide op met het Woord en het Woord was God. Vele jaren na een seculiere Reformatie beschouw ik taal nog altijd als iets heiligs.
Genegen,
A.
Veel lezers prefereren de afwisseling van een bloemlezing boven de monotonie van (veel) solo-bundels. Voor dichtvoordrachten geldt eigenlijk hetzelfde: een korte voordracht is doorgaans effectiever dan een (al snel te) lange voordracht. Afwisseling, daar draait het om.
Met het muziekdichtgezelschap De Dichters uit Epibreren (1994-2011, http://www.epibreren.com) hielden we daar rekening mee. Eén gedicht van de ene dichter. Pats. Boem. Dan een gedicht van de andere dichter. Bèng. Enzovoort.
Maar ja, de ego’s van veel dichters zijn helaas te groot, waardoor ze maar niet kunnen snappen dat minder vaak méér is.
Ik denk inderdaad dat weinig mensen het geduld opbrengen om een hele dichtbundel te lezen. Maar was dat vroeger ook al niet zo? Ik heb een keukenkast vol Nederlandstalige en buitenlandse poëzie en beperk me vaak tot lezing van een of enkele gedichten uit een bundel, om mijn geest en mijn zinnen te verzetten. Ook bij anderen bespeur ik dat men wel door een afzonderlijk gedicht geraakt kan worden. En dat past juist weer wel goed in onze zap- en beelschermcultuur, met zijn kenmerkende korte concentratiespanne. Ik kan mij zelf geen leven zonder poëzie voorstellen. Het is een chronische, maar zeer prettige aandoening.
Laten we graven
Op onze knieën
Met blote handen
In de zee van dorre bladeren
Om te vinden
Een gedicht
In sprankelend paars…
Dit is een cadeautje wat zomaar op mijn pc op een mistige woensdagmorgen te vinden is, tussen het soppen van het toilet en de keukenvloer. Heel erg mooi dank je wel dichter!