Ik heb een nieuwe vriend. Hij heet Briek en weet precies wat ik wil. Hij neemt me overal mee naartoe, vindt het prima als ik uren stil ben, maar is ook een en al aandacht als ik honderduit praat.
Mijn nieuwe vriend plakt het liefst tegen de voorruit van mijn auto en is de gps die ik net heb gekocht. Niemand echter heeft het recht om mijn Briek zomaar een mobiel navigatiesysteem te noemen – zwijgt stil, of hij stuurt u bij de derde afslag op de rotonde regelrecht de afgrond in. Mijn Briek, dames en heren, is de ultieme bekroning van een heuse overwinning.
Oktober vorig jaar had ik een lezing in Mechelen. Ik ging met de auto, via Brussel, want de heilige schrik die velen voor de Ring hebben kende ik niet. Maar misschien omdat ik voor het eerst een lange afstand reed op weg naar een lezing, ging het mis. Onderweg was ik al gespannen, want bezig met de woorden die straks uit mijn mond moesten rollen. Tussen Gent en Brussel begonnen mijn handen te zweten en werd mijn mond droog. Ik draaide het raam open en praatte hardop tegen mezelf, maar het onbehaaglijke gevoel verdween niet.
Dan naderde de Ring. In de verte zag ik het oerwoud van borden opdoemen die de juiste richting aangeven. Links en rechts flitsten tientallen auto’s me voorbij, en het wegdek begon te zweven. Mijn rechter- en linkervoet vergaten wat ze moesten doen, en het dashboard gaf aan dat ik nog maar 70 km/u reed. Een paar seconden ging het licht uit, en na een gevaarlijke ruk aan mijn stuur belandde ik op een strook gras die een soort vluchtheuvel was tussen twee rijbanen.
Een half uur lang zat ik daar als verlamd. Ik huilde van angst terwijl de auto’s bleven voorbijrazen. Toen de grootste drukte voorbij was, startte ik trillend opnieuw de auto, want het publiek wachtte op mij. Ik raakte veilig op de lezing en daarna weer thuis, maar sindsdien was rijden op de autosnelweg verbonden met angst. Twee keer nog deed ik het, maar telkens panikeerde ik.
In de krant las ik onlangs dat steeds meer mensen rijangst hebben, en dat begrijp ik: de menselijke geest kan veel, maar bij een overvloed aan prikkels neemt angst soms de vlotte werking van de computer over. Maar wie bang is van water moet springen, en wie trilt bij de gedachte aan een autosnelweg moet rijden. Dat deed ik ook: de afgelopen weken ging ik een zestal keer de snelweg op. De eerste keer snoerde angst opnieuw mijn keel dicht, maar vorige week reed ik plankgas op de derde rijstrook.
Ter bekroning van mijn overwinning kocht ik dus mijn Briek, genaamd naar de flandrien die in mijn stad werd geboren. Ook Briek Schotte wist met zijn boerenverstand dat opgeven nooit een optie is: ‘Ik heb altijd gezegd, als ge helemaal kapot zit, moet ge demarreren.’ Als een auto je doet zweten, moet je er gewoon gaan inzitten, en dat zullen mijn Briek en ik nog vaak doen – als onbevreesde, gemotoriseerde flandriens op onze Vlaamse wegen.