Robert Frost, ‘Design’
Weer vallen de bladeren van de bomen, weer ruikt de lucht naar winter, weer zwijgen de vogels wanneer we wakker worden. Herfst is het seizoen van de melancholie, van ‘altijd regen/altijd dit lege hart’ van J.C. Bloem, van de ‘vunzige treurnis’ van Paul van Ostaijen en de ‘versleten dukaten die zullen/ vallen op vochtige hollandse zandgrond’ van Hans Andreus. Omdat ik de melancholie van de herfst graag ten volle beleef, ging ik in de bossen van Beernem wandelen met mijn neefje van drie. Ik bewonderde het zonlicht dat gefilterd op de grond viel, maar Tiele praatte onophoudelijk over spinnen – zijn lievelingsinsect van het moment. Toen zijn arendsoog in de graskant een dik, zwart en harig exemplaar bespeurde, zette hij het voorzichtig in zijn hand. ‘Lief spinnetje,’ zei hij, terwijl hij met zijn andere hand een kommetje maakte om te voorkomen dat het beest zou weglopen. ‘Kijk, mooi, hé?’
Ik knikte en probeerde niet te gillen. Tiele liep met de spin als een goudschat naast me, tot we bij een weide kwamen waar een paard stond te grazen. ‘Het spinnetje mag nu spelen met zijn vriendje’, zei hij. De spin sloop weg in het gras en mijn neefje zag hoe ik mijn neus afkeurend krulde. ‘Tante Ann, geen spinnetjes dood doen, hoor, ze zijn lief.’ Ik beloofde plechtig dat ik het niet zou doen.
Twee dagen later kon ik niet slapen. Een kwartier al lag ik naar het plafond te staren, en dan plots: geritsel. Ik knipte het licht aan en was klaarwakker toen ik op de muur een vette spin zag. Ik nam een sportschoen, sprong weer op bed en deelde een mep uit, maar de spin bleef aan de zool hangen en viel op mijn schouder. Toen ik daarna het beest zag (en voelde) weghollen over mijn linkerborst, deed ik iets wat ik terugblikkend alleen kan omschrijven als ‘de spinnendans.’ Het werkte, want onder luid nachtelijk gegil stortte de spin neer op mijn lakens, en met een tweede kordate mep was het afgelopen.
Mijn leugen durf ik niet op te biechten aan mijn neefje, en daarom doe ik het hier, met pen en papier. Later, als hij groot is, zal ik hem bij wijze van verontschuldiging deze column en het gedicht ‘Design’ van Robert Frost laten lezen. De dichter kijkt daarin naar het angstaanjagende tafereel van een spin die een mot onder haar zijdedraden heeft bedolven. Wat heeft de spin naar deze hoogte gebracht/ en dan de witte mot hierheen in de nacht? Als er een haast duister ontwerp schuilt in zoiets kleins, vraagt Frost zich af, heeft dan niet de hele wereld een kwade ontwerper? Ik zal Tiele zeggen dat ik niet in de ontwerper God geloof, maar dat de wereld inderdaad duister kan zijn, want volwassen mensen slaan er zomaar spinnen in dood, en ik zal zeggen dat wanneer hij de wereld als donker ervaart, hij opnieuw naar het leven moet kijken met de ogen van de god der kleine dingen die hij op zijn derde in de bossen van Beernem was.
Deze column verscheen in ‘Uitgelezen’ in De Morgen van 28 september 2011. De afbeelding is het gedicht ‘Design’ van Robert Frost.