Column ‘De Morgen’: Herwin

Het was zondag 11 september en op televisie hoorde ik mensen zeggen dat niets na 9/11 ooit nog hetzelfde zou zijn. ’s Avonds om tien uur was ik bij mijn ouders toen de telefoon rinkelde, mijn moeder bleek wegtrok en ik voelde dat er iets was gebeurd waardoor veel nooit nog hetzelfde zou zijn.

Mijn neef ging op een zondagmiddag een ritje maken met zijn motor, werd aangereden door een auto en viel op zijn hoofd. Een paar dagen was er nog hoop, maar tevergeefs. De dag waarop Herwin doodging legde mijn maag zich in een knoop die zich vandaag nog steeds niet heeft ontward, en van alle pijn die dit ongeval in mijn familie veroorzaakt vind ik het lijden van mijn tante het zwaarst om dragen. Vorig jaar werd ze tachtig en nu heeft ze haar enige kind begraven. Zij moest eerst gaan, niet hij. Die volgorde zou ik in een wet willen neerschrijven, maar het leven doet niet aan regulering.

Herwin was postbode in Antwerpen, zoon van twee West-Vlaamse ouders die hier lang geleden wegtrokken. Vaak hoorde ik hen vertellen dat ze naar huis zouden terugkeren, maar ze bleven. Immers, Antwerpen was de thuis van hun zoon geworden, en toen kwamen de drie kleinkinderen en werd weggaan een verlangen dat ze met plezier opborgen.

Vijf jaar geleden stierf mijn nonkel, maar er was nog zijn zoon die aan hem herinnerde en mijn tante hielp om de pijn te dragen. Maar met haar nieuwe verdriet kan hij haar niet meer bijstaan. Als dochters ouder worden, zo gaat het verhaal, beginnen ze op hun moeder te lijken. Steeds sterker herkende ik de voorbije jaren ook in mijn tante de trekken van mijn grootmoeder, maar nooit had ik gedacht dat ze mémé zou moeten navolgen in het gruwelijkste wat een moeder kan overkomen: je eigen kind begraven. Mémé verloor mijn nonkel Willy toen ik vijf jaar was. Zijn doodsprentje stond op de televisie en toen ik een keer binnenkwam, zat ze tegen zijn foto te praten. Ze droogde haar tranen en zei: ‘Meiske, dat is nu tien jaar geleden, maar ik mis hem nog altijd.’

Machteloosheid heeft me al de hele week in haar greep. Het enige wat troost brengt, is dat ik weet dat woorden en herinneringen kunnen helpen om mijn neef niet helemaal te verliezen. In het magistrale Patrimony, waarin hij afscheid neemt van zijn vader, schrijft Philip Roth: “Je mag niets vergeten, is zijn wapenspreuk. In zijn ogen leef je pas als je vol herinneringen zit – voor hem is een man die niet vol herinneringen zit gewoon niets.” Roth heeft gelijk: het leven is een kelder vol herinneringen. Je vrouw, je zonen, je moeder, de familie en ikzelf, Herwin, zullen je nooit helemaal laten doodgaan door niets van je te vergeten. Niet de pet op je hoofd toen je je ronde deed, niet de krullen in je haar, niet je Antwerps-West-Vlaamse accent, en niet de zon die zo vervloekt zacht scheen toen zelfs een helm je tegen niets nog kon beschermen.

Deze column verscheen in ‘Uitgelezen’ in De Morgen van 21 september 2011.