‘Ik kijk nu al uit naar het interview’, zei (co-)commentator Karl Vannieuwkerke toen Yves Lampaert woensdag als eerste over de streep van Dwars door Vlaanderen reed. Vannieuwkerke verwoordde daarmee meteen een verlangen van velen die thuis op de bank naar de koers zaten te kijken: de eerste mens die me zegt dat hij er niet van geniet om Yves Lampaert te horen praten, moet ik nog tegen het lijf lopen. Het is meteen een deel van de verklaring waarom Lampaert in sneltempo zo populair is geworden bij het grote wielerpubliek: niet alleen kan hij wreed goed met de benen stampen, maar heeft hij ook een naturel en authenticiteit waarmee hij het hart van een hele wielerminnende natie heeft weten te winnen.
Eigenlijk was het vorig jaar dat Yves écht bekend werd, en dat niet in eerste instantie door zijn overwinning in, alweer, Dwars door Vlaanderen, maar door het woord ‘skart’n’ dat hij toen in een interview gebruikte. ‘Ik moeste skart’n vuo mee te kun’n’, zei hij. Waarschijnlijk begrepen alleen West-Vlamingen op dat moment wat hij bedoelde, maar intussen weet iedereen met een hart voor de koers wat skarten betekent: skarten betekent eigenlijk letterlijk ‘krabben’ maar is figuurlijk en in het Algemeen Nederlands ongeveer te vertalen als ‘heel erg je best moeten doen’. Maar het Algemeen Nederlands, daar trekt Lampaert zich niet veel van aan. Hij is een boerenzoon die in zijn leven weinig anders dan dialect heeft gesproken en dat ook blijft doen als er een camera op hem wordt gericht. Dat is net wat Lampaert zo ontwapenend charmant maakt: hij blijft in alle omstandigheden zichzelf. Zijn West-Vlaamse tongval en woordenschat blinkt hij maar een heel klein beetje op, en zo wordt elk interview, zoals Vannieuwkerke zei, er inderdaad eentje om naar uit te kijken.
Dat gold ook voor het interview van woensdag na Lampaerts tweede overwinning in Dwars door Vlaanderen. Daarin vertelde hij dit: ‘k’ E min kot moet’n utkuisen vuo ze te volh’n‘. Of: ‘ik heb mijn kot moeten uitkuisen om hen te volgen’. Alweer een heerlijk West-Vlaams gezegde dat Lampaert onze taal binnenloodst. Een paar weken geleden kwam hij nog met een ander woord op de proppen, dat ik meteen heb opgeschreven: hij noemde de huidige generatie renners een ‘spaarlampgeneratie’, die al te vaak haar krachten spaart en te weinig risico neemt in de aanval. Een prachtig neologisme zag het daglicht.
Donderdagochtend vroeg Yves Lampaert op Studio Brussel aan Linde Merckpoel, die meter is van zijn trainingsgroep De Melkerie, of ze zin had om mee een spaghetti te gaan eten in de Carlito in Tielt. De Carlito is toevallig mijn stamcafé en Tielt mijn thuisstad, dus ik vond het he-le-maal geweldig. Rond de middag zaten Linde, Lampaert en zijn fietsmakkers in de Carlito. Stel je maar eens voor dat een Rode Duivel zoiets zou doen: ondenkbaar.
Dat Lampaert zo geliefd is bij het grote publiek; immer zichzelf blijft; de ene West-Vlaams getinte oneliner na de andere lanceert én een boerenzoon is die ondanks zijn groeiende heldenstatus niet vies is geworden voor zwaar werk op het veld: het maakt van hem een tweede Briek Schotte. Boerenzoon Schotte (‘Ge moet zere riej’n ajje zere moe riej’n en nie zere riej’n ajje nie zere moe riej’n’) won in zijn carrière tweemaal de Ronde van Vlaanderen. Moge Lampaert dat morgen voor de eerste keer doen, en daarna een interview geven dat ons nog lang zal heugen.
Blijven skarten, Yves!
Formidabel!