Deze column verscheen gisteren op DeMorgen.be
Elke week kiest onze taalcolumniste Ann De Craemer het #WoordVanDeWeek. Dat kan een actueel woord zijn, een hip nieuw woord, een woord dat een snaar raakt, een totaal vergeten woord of een woord dat allang had moeten bestaan. Deze week: flikkelantier.
Er gaat geen dag voorbij dat ik me niet verwonder over de schoonheid van taal. Neem vorige zaterdag. Met mijn beste vriendin en haar dochter ging ik picknicken. Lisanne (4) houdt het meest van het begin van de picknick, want daar horen chips bij. ‘Gaan we aperitiefen?’, vroeg ze al toen we nog niets eens neerzaten. Aperitiefen: prachtig hoe een kind (werk)woorden vormt vanuit de veronderstelling dat taal logisch is.
Maar taal is niet logisch. Taal is net zo grillig als de mens zelf. Omdat ze grillig is, maken we ook fouten. Je daaraan ergeren kan best leuk zijn, maar veel beter kun je je erover verwonderen. Ik denk, dus ik ben. Ik spreek een taal, dus ik maak fouten — en die fouten vertellen veel over het wonder der taal, en over onszelf.
Omdat verwondering over taal me drijft in alles wat ik erover schrijf, ben ik zo blij; wat zeg ik; verrukt met de pas verschenen Atlas van de Nederlandse taal (Uitgeverij Lannoo).
Taalboeken hebben vaak een muffig imago, en vaak is dat terecht: dikwijls zijn ze alleen voor ingewijden toegankelijk en heeft de geïnteresseerde leek er niets aan. Er zijn uitzonderingen, en de Atlas van de Nederlandse taal is een van de mooiste bewijzen daarvan die ik al in handen kreeg. Laat het woord ‘atlas’ in de titel u niet misleiden of afschrikken: dit is geen boek met grijze kaarten over variatie in uitspraak of woordenschat in het Nederlandse taalgebied. Kaarten komen er in het boek voor, maar ze dienen alleen ter illustratie van heldere verhalen over taal, die zijn onderverdeeld in zestig thema’s. Dit boek moet voor auteurs Johan De Caluwe, Fieke Van der Gucht, Mathilde Jansen en Nicoline van der Sijs een titanenwerk zijn geweest. Geen enkel aspect van het Nederlands hebben ze onbehandeld gelaten. Niet in historisch en niet in geografisch perspectief, want, niet onbelangrijk: er zijn twee versies van het boek. Een editie voor Vlaanderen en een voor Nederland. Beide boeken behandelen zestig thema’s, waarvan er 56 gemeenschappelijk zijn, maar zelfs daarvoor zijn de teksten anders in beide boeken.
Verwondering is de motor van dit boek. Dat klinkt ook zo in het voorwoord: ‘Al te vaak is taal een bron van ergernis. Een blik op persberichten over taal zegt genoeg: mensen kunnen niet meer spellen, kennen geen standaardtaal meer, gebruiken woorden verkeerd. (…) Onze insteek is anders, het is er een van prettige verwondering over de ontelbare interessante kanten van het Nederlands.’
Wie verwonderd is, stelt zichzelf vragen, en dat doen de auteurs in dit boek gretig. Van ‘Hoeveel woorden telt het Nederlands?’ tot ‘Waarom sterven woorden uit?’ tot ‘Waarom maak je dt-fouten en waarom ergeren anderen zich daaraan?’ Op elke vraag komt een antwoord dat wetenschappelijk onderbouwd is maar nergens academisch aanvoelt. Een taalboek waarvoor je letterlijk wakker blijft: het was zelfs deze taalfreak nog niet overkomen. Het boek is ook prachtig geïllustreerd, waardoor je nooit de indruk krijgt dat je (voor de twee versies samen) een pil van 1,7 kilogram en zo’n 540 bladzijden aan het lezen bent.
Uiteraard is het de Vlaamse versie die me het meest boeit, en daarin ontdekte ik een woord dat al de hele week door mijn hoofd danst, of beter, fladdert: flikkelantier, een van de Vlaamse dialectwoorden voor ‘vlinder’. Nu ik dat woord heb ontdekt, zal ik de vlinders op de vuurdoorn de tuin van mijn ouders nog mooier vinden. Sta me toe nog een aantal andere prachtige dialectvarianten op te sommen: schoenlapper, mottevijver, flinkflouter, panneplekker, botersnep, schijtekabuts, poppelon, roepepel, pimpel, vliegewouter. Had Guido Gezelle de vlinderkaart in dit boek onder ogen gekregen, dan had hij er een onvergetelijk klankdicht uit gepuurd.
Dat men een vlinder ten noordoosten van Antwerpen een flikkelantier noemt (en ik daarbij meteen flapperende vleugels in het flikkerende schemerlicht voor ogen zie) is maar een van de vele wist-je-datjes uit de Atlas van de Nederlandse taal. Wist u bijvoorbeeld dat onze Belgische biercultuur zo wijdverspreid is dat het Japanse woord voor bier ‘biru’ is? Dat West-Vlamingen niet de enigen zijn die het woord ‘muhheheheuhen’ (muggengeheugen) niet kunnen uitspreken, maar ook Oost-Vlamingen de g door een h vervangen? Dat Emma in het graafschap Vlaanderen van de 12de eeuw al de populairste meisjesnaam was? Dat het Nederlands 18.242 woorden aan 138 talen heeft uitgeleend, wat in verre buitenlanden 48.446 woorden opleverde? Dat het Engelse woord ‘boss’ van het Nederlandse ‘baas’ komt? Dat geitjes met goesting ‘ritsige geitjes’ zijn?
Goesting. Diepgang. Humor. Rock ’n roll: de Atlas van de Nederlandse taal heeft het allemaal. Excuseert u me nu, want ik ga me opnieuw terugtrekken met een boek dat me nog meer flikkelanteriers in de buik voor het Nederlands heeft bezorgd dan ik er al had.