Deze column verscheen in de Krant van West-Vlaanderen van 25 april
Ik zat op een bank in het park toen de klokken net naar Rome waren vertrokken. De zon had een warme gloed over de vooravond uitgegoten, en alleen in de verte deden grijze wolken geloven dat de voorspelde regen toch nog zou komen. De vijver baadde in een licht waarvoor Claude Monet meteen zijn penseel had bovengehaald, en terwijl ik keek naar een wegglippende goudvis tussen het riet, zag ik een bejaard koppel dichterbij komen.
Zij duwde langzaam een rollator voort. Haar bloemetjesjurk kon moeiteloos de concurrentie aangaan met de kleurenpracht van de natuur, en hij droeg een pak dat hem net iets te groot zat. Ze waren op hun paasbest zoals alleen mensen van die generatie daar nog belang aan hechten: je mooiste kleren draag je nooit tijdens de week, maar alleen op zon- en hoogdagen.
Beleefd – ook al een kwaliteit van die generatie – vroegen ze of ze naast me mochten zitten. Ik knikte, en terwijl de vrouw zich behoedzaam liet neerzakken, boog de man voorover en haalde hij uit het mandje van de rollator een zakje chocolade. Hij knoopte de strik los, brak een paasei in tweeën en gaf zijn vrouw de helft. Daarna keek hij in mijn richting en vroeg hij of ik ook een stukje wilde. Ik antwoordde verrast van ja en zag hoe een gerimpelde hand een stuk glimmende witte chocolade in de mijne legde.
Toen werd het weer stil en zaten drie vreemdelingen die dat door een gedeeld paasei tegelijk niet meer waren naast elkaar op een bank in het park. ‘Het doet deugd, hé, de zon’, zei de vrouw tegen haar man. ‘Ja’, zei hij, ‘maar ‘t zou toch eens moeten regenen; het ware goed voor de groeite.’ Het prachtige woord ‘groeite’ had ik in geen tijden meer gehoord, en ik vroeg me af of de man misschien ooit landbouwer was geweest en zich daarom ook nu nog bleef bekommeren om gewassen die nochtans de zijne niet meer waren.
Een kwartier later werd zijn wens ingewilligd: de eerste druppels vielen uit de hemel. Opnieuw boog de man voorover en haalde hij een regenkapje uit het mandje van de rollator, dat hij aan zijn vrouw overhandigde, terwijl hij even haar wang aanraakte. Ze zette het op haar gepermanente lokken, stond op en zei ‘goeieavond, juffrouw’.
Ik weet niet waarom op dat moment een traan in mijn linkerooghoek verscheen, al weet ik het misschien wel: het moment dat ik naast het koppel had doorgebracht, was zo vluchtig als een rimpeling in de vijver, maar toch liet het zoveel sporen na dat ik er hier over wilde schrijven. We hadden amper iets gezegd maar tegelijk zoveel; niemand had afwezig naar het scherm van een telefoon zitten staren; en vooral had ik de woordeloze liefde gezien tussen twee mensen die op hun eigen manier betekenis gaven aan Pasen: zoals de regenbui in het park voor verrijzenis en groeite zou zorgen, zo waren zij in hun genegenheid voor elkaar het mooiste bewijs van eeuwige liefde en dus eeuwig leven dat ik in lange tijd had gezien.
Een mooie boodschap voor de ‘beeldschermgeneratie’….!
Wat een prachtig verhaal !