Afgelopen week volgde het Eén-programma Iedereen Beroemd een week lang de 12-jarige wielrenner Lance De Baene tijdens zijn voorbereiding op het Vlaams Kampioenschap voor Aspiranten, dat in juli werd verreden.
Ik heb, onder meer ter voorbereiding van mijn roman De seingever, regelmatig in koersmilieus getoefd, en daar vastgesteld dat mensen die hun zoon naar een wielerkampioen noemen, vaak vooral zelf de droom koesteren dat hun kind ooit op het hoogste schavotje zal staan – dat ze een Lance, een Briek, een Tommeke of een Fabian zullen worden. Alles hebben die ouders er dan voor over om hun doel te bereiken (fiets van 10.000 euro, eigen camper, etc), en af en toe stelde ik me de vraag of hun zoontjes zélf wel echt coureur wilden worden.
Eerlijk: die vraag heb ik me ook gesteld toen ik Lance uit Iedereen Beroemd zag fietsen. Uiteraard werd Lance De Baene genoemd naar Lance Armstrong, en in de ogen van Lances vader, die zelf ooit wielrenner was willen worden, zag ik de vurige wens dat zijn zoon ooit een kampioenentrui zou dragen.
Hij steunde en adviseerde zijn zoon, maar deed dat met een gretigheid die vaak tegen het fanatieke aanleunde. Het eerste wat Lance moest doen zodra hij wakker werd, was, met de bloeddrukmeter die tussen zijn matras en een spijl van zijn bed stak, zijn hartslag controleren. “Om te zien of ik niet ziek ben”, zei hij. Het deed me de wenkbrauwen fronsen: stel dat een twaalfjarige jongen een wilde droom heeft gehad, en zijn hart daardoor sneller slaat, is hij dan ziek? Een andere scène liet zien hoe Lance en zijn vader naar een tijdritwedstrijd op televisie keken. “Kijk, zo, zo moet je je stuur vasthouden, kijk!”, zei de vader. Intussen zat hij bloednerveus zijn sigarettenrook uit te blazen, en vroeg ik me af of dat in de buurt van zijn zoon wel zo gezond was.
Meerdere keren ook zei de vader tegen zijn zoon dat hij niet luistert wanneer hij tijdens een wedstrijd langs de kant van de weg staat en ‘tips’ geeft: “Je luistert meer naar je zus tijdens de koers dan naar je papa. Wat ik roep, voer je niet uit.” Lance deed me denken aan een jongen die ik zag tijdens de wielerwedstrijd voor juniores die het decor vormt van De seingever – een scene die ik als volgt heb beschreven:
Ik weet niet of de blik in zijn ogen mijn aandacht vasthield, of de witte sokken aan zijn voeten, die slechts met de hielen de grond raakten. Daarnaast, net zo roerloos op het asfalt, stonden zijn koersschoenen, die straks met een droog geluid in de klikpedalen zouden glijden. Hij staarde voor zich uit met een blik die zo stuurs was dat er sluik haar bij paste, maar hij had een korte coupe waarvan de piekjes in perfecte rangorde op het voorhoofd lagen. Het contrast van de streep blanke huid net boven zijn sokken met het diepbruin daarboven verraadde de sporen van de kilometers van de voorbije zomer.
Tegen het fietsrek dat aan de Citroën C4 was vastgemaakt, leunde zijn koersfiets. Rood-wit, merk Zannata, met in de bovenbuis ‘The Boss’ gekerfd, en in de achtervork ‘Carbon’. Op zijn zadel las ik, in een ander lettertype en in zwierige letters, de naam ‘Marco’. Ik vroeg me af of hij Marco heette, of dat hij misschien fan was van dé Marco, Pantani, de wielerlegende die ten onder ging aan heldendom, grootheidswaanzin en een kapotgesnoven neus. Naast de Zannata-fiets stond een fietspomp zoals ik er thuis ook een had, goedkoop maar gerieflijk materiaal van de Aldi, maar de jongen blies niet zelf zijn banden op. Zijn vader deed het, terwijl de zoon achterovergeleund bleef zitten in zijn rode campingstoel, de handen rustend op beide knieën.
De campingstoel maakte deel uit van een set. Voor de auto stond een picknicktafel met vier identieke stoelen eromheen. Ik zag een vader, een moeder, een grootvader en een grootmoeder. Ze legden sneetjes kaas op hun sandwiches en lachten af en toe luid. Tafel en stoelen stonden naast een camper waarmee je met gemak een reis rond de wereld kon maken.
Ik bleef net iets langer kijken dan normaal, en de jongen merkte me op terwijl ik de basis neerschreef van wat hier uiteindelijk staat. Even verscheen er een glimlach op zijn gezicht toen hij me zag krabbelen. Ik stelde me voor wat hij dacht: dat ik een journaliste was, en dat hij in het oog werd gehouden omdat hij een talent voor de toekomst was. Ik stak mijn notitieboekje in mijn achterzak, knikte hem eventjes toe en reed de seingever achterna, die net op zijn horloge had getikt: de koers zou beginnen.
Ik wou dat ik kon zeggen dat mijn voorgevoel me bedroog en de jongen de wielerwedstrijd voor juniores won, maar hij eindigde bij de laatste vijf. Na afloop zag ik zijn vader zijn kuiten masseren. De jongen keek bedrukt.
Helaas zag ik gisteren in Iedereen Beroemd net hetzelfde tafereel. “Doorschuiven, naar voren doorschuiven!”, had Lances vader hem wel tien keer toegeschreeuwd tijdens het Kampioenschap. ‘Maar het ging niet’, zei Lance – en hij eindigde bij de laatsten. De slotscène liet zien hoe zijn moeder zijn voeten waste in een teil, en Lance zijn gezicht en ontgoocheling verborg in een witte handdoek.
Leve de grote dromen, en ik wens vurig dat Lance (die ik nog het meest zag genieten wanneer hij frietjes mocht eten) die kan waarmaken – op voorwaarde dat het in de eerste plaats zijn droom is, en niet die van zijn vader.