Anatomie van de wielersupporter (m/v)

Op 19 september ligt het derde nummer van Bahamontes in de winkel, het fantastische nieuwe Vlaamse wielertijdschrift waaraan ook ik meewerk. Voor het eerste nummer schreef ik onderstaande tekst, naar aanleiding van de publicatie van het boek Supporters. Leven voor de koers (Uitgeverij Kannibaal), met foto’s van Jelle Vermeersch, Gert Verbelen en Thomas Sweertvaegher. Deel mijn tekst en maak op die manier reclame voor Bahamontes!

Schermafbeelding 2013-09-05 om 13.40.05
© Gert Verbelen

U mag het zonder blos op de wangen toegeven: de term ‘anatomie’ associeerde u nooit eerder met een wielersupporter. Als het woord al door uw hoofd schoot wanneer u aan koers dacht, dan was het toen u Fabian Cancellara schier onbeweeglijk in de beugels van zijn tijdritfiets zag hangen, of toen u de snijwonden van Johnny Hoogerland tijdens de Tour van 2011 aanschouwde, of toen u zelf op zoek ging naar een zadel dat respect heeft voor uw hoogsteigen lichaamsbouw.Maar ook zij die bewonderende blikken gooien naar degenen die zich fietsend een weg naar het podium banen, hebben een kenmerkende anatomie. Laten we met onze observatie onderaan beginnen, bij de plek waarop het wiel al sinds dat werd uitgevonden rolt: de grond. Daar zien we twee voeten die het gewicht van een rechtopstaand lichaam dragen, want wie zich waarachtig supporter wil noemen, vinden we tijdens een koers langs de kant van de weg. De voeten van de wielersupporter blinken uit in geduld: soms trappelen ze uren ter plaatse vooraleer ze een renner zien aankomen, die dan nog vaak in één, twee, drie seconden is voorbijgeflitst, maar de wielerfanaat is snel tevreden — en die eenvoud siert hem.

Vatten we vanaf de voeten de klim aan naar boven, dan moeten we beslist halt houden bij de kuiten, waarvan de spieren bij een pak wielerfans duidelijker ontwikkelingskenmerken vertonen dan bij de gemiddelde mens. Een supporter duwt immers zelf graag op de pedalen, wat van hem ook een geoefend dromer maakt: tussen hem en ‘zijn’ coureurs bevindt zich een onzichtbare spiegel, want in de fietser die en danseuse de berg oprijdt, ziet de supporter ook altijd stiekem zichzelf. In zeldzame gevallen veroorzaakt zoiets kopieergedrag dat dermate de aandacht trekt dat zelfs de kranten erover berichten. Zo kopte De Zondag op 18 juli 1969: ‘Jeugdige fietser! U mag Eddy Merckx op straat niet nabootsen!’ Daaronder volgt een aanmanende vinger richting al te vurige supporters: ‘Heel zeker bewondert U onze jonge kampioen, en zoals hij, voelt U soms “kriebelingen in de benen”. Dat U er ontzettend veel voor voelt aan uw kameraden die een fiets bezitten, te bewijzen dat uw topsnelheid zowel op het vlakke als bergop, hoger ligt dan de hunne….Dat betwijfelen wij niet. Vergeet nochtans nooit dat de omstandigheden totaal verschillend zijn. Eddy Merckx koerst omringd door rijkswachters van de wegpolitie (…), terwijl U als slachtoffer kunt vallen van de eerste de beste automobilist die achter de hoek van de straat komt opdagen.’

Stijgen we verder op langs het lichaam der doorsnee wielersupporter, dan springt meteen het culus protrudens in het oog — we hebben het hier, in Schoon Vlaams, over een letterlijk uitstekend achterwerk. De ware supporter is namelijk niet in staat zijn ruggengraat recht te houden wanneer hij coureurs ziet langsrijden. Hij buigt door de knieën, omdat hij op die manier gillend en handenklappend de renners beter kan aanmoedigen, waardoor aldus het achterwerk als vanzelf gaat uitsteken. Het zijn voor supporters de mooiste momenten, want precies dan kan hij de scherpe geur van massageolie snuiven; de coureur recht in de ogen kijken; hem zelfs bijna aanraken. Dat laatste is ongetwijfeld de grootste charme van het wielersupporterschap: hier zit de fan niet, zoals bij het voetbal, opgesloten in een kooi, maar staat hij letterlijk op gelijke hoogte met de atleet. Daarom is een betalende toegang tot het parcours van de Ronde van Vlaanderen, zoals sommigen met dollartekens in hun irissen dat in de nabije toekomst voor ogen hebben, een dolk in de rug van elke wielersupporter. Tijdens de koers betaalt men alleen voor een pint, een droogvis, en een gedurfd gokje op de winnaar. Basta.

Over pinten gesproken: nog steeds onderweg naar het eindpunt van ons anatomische traject kunnen we de lever van de supporter niet veronachtzamen. Het moet gezegd: de wielerliefhebber slaat er graag meer dan één achterover. Dat leidt helaas soms tot biergooiende taferelen of vlaggen die in wielen sukkelen, maar laten we niet al te moraliserend de vinger heffen en van uitzonderingen geen regel maken.

Intussen hebben we, tot slot, de plek bereikt waar zich de belangrijkste anatomische kenmerken van een wielersupporter bevinden: de inhoud van zijn schedelpan. Zijn geest; zijn karakter; zijn, jawel, ziel.

De supporter is, ten eerste, een dromer. Hij is de kleine jongen die, gezeten op een driewieler, tijdens een koers de schaduwen der grote mensen op het trottoir ziet vallen, en ervan droomt op een dag zelf hoog in het zadel te zitten. Hij is de seingever die bij elke doorrit van de renners zijn eigen gefnuikte verlangens ziet voorbijglijden, maar niet getreurd, want ze maakten plaats voor een bescheidener maar niettemin waardevolle droom: als bevoorrechte getuige aan de zijlijn staan, en daar de koers voelen, ruiken en proeven.

De wielersupporter is, ten tweede, trouw. Soms wordt hij bedrogen door renners die hem zand in de ogen strooien, maar zeldzaam zijn de afvalligen die door dopingverhalen de wielersport de rug toekeren. We zouden de supporter om die reden naïef kunnen noemen, maar eerder lijkt het dat hij immer zijn best doet om in zijn idealen te blijven geloven. Ziehier dus de conclusie van ons verhaal: de schoonste eigenschappen van de anatomie der wielersupporter bevinden zich in zijn hersenen – dat meest mysterieuze, onzichtbare deel van het menselijke lichaam. ‘Jong toch, wat hadden wij supporters’, zei Briek Schotte, ‘wij waren goden voor de mensen, de enige goden die ze van dichtbij konden zien en er een klapke mee doen. Meer hadden ze niet.’ Vandaag hebben supporters zoveel meer dan in de tijd van IJzeren Briek, maar ongewijzigd zijn hun passie, hun toewijding en hun geloof. De supporter is de geest van de koers, en blaast seizoen na seizoen leven in het lijf van elke renner. Dat wordt wel eens vergeten, maar gelukkig hebben Jelle Vermeersch, Thomas Sweertvaegher en Gert Verbelen de vaak verwaarloosde anatomie van de wielersupporter in hun boek in trefzekere beelden weten te vatten.