Deze column verscheen in de Krant van West-Vlaanderen van 12 juli
Elke dag zie ik hem naar de ontbijtzaak in mijn straat wandelen, al is ‘wandelen’ wellicht een woord waar te veel vaart uit spreekt om zijn langzame loop accuraat te beschrijven. Hij beweegt zich voort met een rollator, behoedzaam de ene voet voor de andere plaatsend. Ter hoogte van de ontbijtzaak parkeert hij zijn looprek netjes voor de deur. De kleine trede naar binnen is een hindernis waar hij bereid is zijn tijd voor te nemen, want straks bestelt hij zijn dagelijkse koffie met croissant.
Nu het zomer is en de deuren van de zaak wijdopen staan, kan ik de man beter gadeslaan. Zo langzaam als hij stapt, zoveel tijd neemt hij ook voor zijn ontbijt. Zijn bewegingen zijn noodzakelijk traag omdat hij oud is, maar hij laat zijn ochtendlijke maaltijd ook bewust lang duren, vermoedelijk omdat niemand op hem wacht, en op die manier al een deel van de dag is verstreken waarop hij niet alleen is. In de ontbijtzaak is het immers een constant komen en gaan van mensen, wier gejaagdheid schril afsteekt tegen de rust die de man uitstraalt. In de vakantie roepen we met z’n allen dat we het kalmer aan willen doen, maar zelfs een broodje halen gaat gepaard met haast. Ik zie mensen hun auto voor de deur achterlaten, ongeduldig in de rij staan en weer wegsnellen, waarschijnlijk naar een zomerse plek waar ze hopen tot rust te komen. Ter plaatse zullen ze op Facebook meteen foto’s delen over hoe heerlijk de cocktail voor hun verbrande neus is, en welke gelukzakken ze zijn dat ze uitzicht hebben op zo’n parelend wit zandstrand. Het internet heeft van stilte in ons hoofd een zeldzaam goed gemaakt, maar wie zonder zonde is, werpe de eerste steen: ook ik vind het niet altijd gemakkelijk om offline te zijn. Toch heb ik steeds vaker heimwee naar vakanties waarbij van huis vertrekken ook werkelijk weg zijn betekende.
Ikzelf neem geen verlof omdat ik aan mijn nieuwe roman werk, maar niettemin heb ik mezelf al oefeningen in traagheid opgelegd. Gisteren ging ik niet met de koersfiets op pad, maar met mijn gewone fiets. Het deed me langzamer rijden en daardoor ook beter kijken. Van het goudgele graan dat zich als een zee voor me uitstrekte, maakte ik geen foto: mijn telefoon had ik bewust thuis achtergelaten. Leve de immer beschikbare camera, maar soms vrees ik dat we zoveel plaatjes maken dat we vergeten zélf aandachtig te kijken.
Mocht ik mijn opgelegde traagheid deze zomer niet kunnen volhouden, dan zal ik ’s morgens vroeg mijn blik richten op de oude man met zijn rollator. Ik zal zien hoe hij de ontbijtzaak verlaat, en vijf minuten blijft staan, en om zich heen kijkt – naar de vrachtwagenchauffeur die boeken uitlaadt; naar het kleine meisje dat kirrend naar haar moeder rent, of naar de zon die eindelijk uit haar lange slaap is ontwaakt.
Ik heb dit traag gelezen en ervan genoten.
deugd om dit te lezen.