Toen mijn vader op 26 juni 1959 als zestienjarige jongen toekeek hoe Rik Van Looy de handen in de lucht gooide tijdens de negende Tielt-Antwerpen-Tielt, zag hij daar ook een verschijning die hem altijd is bijgebleven en die op bijna alle plaatselijke wielerwedstrijden opdook: een zwarte man, toen nog ‘neger’ genoemd, maakte zijn tocht langs dranghekkens met in zijn hand een doos snoepjes en schreeuwde luid ‘Karra Boeia, Karra Boeia, Spekka voor de keela.’
Het lijkt een beeld uit vervlogen tijden waarin allochtone medemensen nog als curiosa werden bekeken, maar wie denkt dat de jaren vijftig in Vlaanderen voor iedereen voorbij zijn, heeft het mis. Dat bleek afgelopen week toen de inwoners van Borlo zich verzetten tegen de komst van veertig asielzoekers naar een voormalige rijkswachtkazerne. De Borlonaren stalden ‘Te koop’ en ‘te huur’-bordjes achter hun ramen, hingen zwarte vlaggen op, en een onverlaat bekogelde de kazerne met stenen. Onvoorstelbaar: je ontvlucht de horror uit pakweg Syrië omdat je wil leven en wordt getrakteerd op vlaggen die rouw en dood symboliseren.
Op televisie zei een huisvader dat het probleem niet de asielzoekers waren maar de laattijdige communicatie van de gemeente. Ik werd kwaad om zoveel oneerlijkheid bovenop onverdraagzaamheid, maar toch bekroop mij, naast woede, ook medelijden. Collega Saskia de Coster noemde de inwoners ‘Borlottentotten’, wat spitsvondig maar wel kort door de bocht is. Aan de intolerantie van de Borlonaren ligt angst ten gronde, en dat gevoel mogen we niet zomaar weghonen. Die angst heeft dan weer met onwetendheid te maken, want deze mensen zijn slechts één realiteit gewend: de hunne. Een dorp met één straat. Een kerk. Een bakker die ook kaas en hesp verkoopt. Iedereen die iedereen kent. Angst voor het onbekende is niet abnormaal, dus wanneer plots nieuwkomers opduiken die zekerheden, rituelen en gewoontes ontwrichten, verliest de Borlose mens zijn evenwicht. De wereld is een dorp, maar daardoor is tegelijk voor steeds meer mensen het dorp de veilige wereld geworden waarin ze zich verschansen. Uit de acties van de inwoners van Borlo spreekt nostalgie naar hoe Vlaanderen is geweest, maar nooit meer zal zijn – nostalgie naar de tijd dat een zwarte man iemand was die snoepjes verkocht en op veilige afstand bleef.
Ik heb slecht nieuws voor Borlo. Het dorp bestaat niet meer. De jaren vijftig zijn voorbij. Nostalgie kan tot schoonheid leiden, maar uw nostalgie, waarde Borlonaren, zal u verstikken. U wilt zich buiten tijd en wereld plaatsen en uw dierbare dorpje onder een stolp plaatsen, maar daarmee ontzegt u de plek waar u van houdt ook zuurstof. U wilt rust, maar u bent niet alleen op de wereld. Er zijn andere mensen die na traumatische ervaringen nog veel meer nood hebben aan rust, of, zoals asielzoeker Kader Abdolah het ooit schreef: ‘Als je uit je land vlucht, snijd je je wortels af. Dan neemt de wind je mee, soms hier-, soms daarnaartoe, soms naar een opvangcentrum. Ik moest gewoon ergens slapen, eventjes rust hebben.’ Geef de asielzoekers een plek om te slapen, en laat ons zien dat de roemruchte Limburgse gastvrijheid wél iets is dat de jaren vijftig overleefd heeft.
Deze column verscheen in De Morgen van 25 juni
Ik weet noet of we het over dezelfde zwarte man gaan hebben, maar ik herinner me inderdaad”zwarte jef” een atletisch figuur blind geslagen in een bokswedstrijd en de lieveling van ale Antwerpenaren. Op alle sportwedstrijd leurde hij met “bollen van zwarte jef”. Over tolerantie en solidariteit werd toen niet gesproken, het was er gewoon