De Ronde van Vlaanderen had net een winnaar, en ik zat de stapel papier te redigeren die binnen een paar maanden mijn nieuwe boek moet worden.
De zon scheen.
Een vogel floot.
De telefoon rinkelde.
Vijf minuten later wist ik dat 1 april niet altijd een dag is waarop kan worden gelachen, en dat de Goede Week van 2012 zijn naam geen eer zou aandoen.
Hij was mijn buurjongen van ongeveer mijn zesde tot mijn tiende. Net was hij dertig geworden, maar hij besloot dat het genoeg was geweest en zette zelf de laatste punt achter zijn verhaal. Een paar seconden hoopte ik dat het een aprilgrap was – een gedachte die me meteen een schuldgevoel gaf, want wie zou op die manier durven te lachen met de dood? Maar diegene die nieuws krijgt dat hem stil maakt, zoekt altijd en overal naar bevestiging dat het misschien niet waar is. Een vergissing. Een grap. Maar toch niet de realiteit.
Tijdens vakanties en weekends waren we elke dag de beste speelkameraden. Iedere ochtend liep Jay het smalle, autoloze straatje achter ons huis in. Hij trok zich op aan de muur die onze tuin begrensde, en riep, met steeds hetzelfde enthousiasme, of mijn zus en ik kwamen spelen. We snorden met onze kleine tweewielers over wat we met een groot talent voor verbeelding ‘de BMX-weg’ noemden, want de aarde stoof er op en we waanden ons echte crossers. We bouwden in de struiken een kamp en aten er ons vieruurtje op. Toen ik postzegels begon te verzamelen, een hobby die geen lang leven was beschoren, beloofde Jay dat hij me een postzegel uit Engeland zou bezorgen. Hij hield woord: van de eerstvolgende brief uit zijn vaders thuisland weekte hij zorgvuldig de postzegel af. De Britse koningin keek me ernstig aan, maar Jay glimlachte, want hij had iemand blij gemaakt. Wanneer het regende, liet hij mijn zus en mij de film Thriller van zijn jeugdidool Michael Jackson zien. Ik herinner me zijn moonwalk alsof het gisteren was.
Toen zijn ouders begin jaren negentig verhuisden, verloren we elkaar uit het oog. Drie jaar geleden zag ik Jay plots in mijn stamcafé. Het was onmogelijk hem niet op te merken, want hij was een ware entertainer geworden. Met zijn imitatie van Shaggy’s ‘Mr. Bombastic’ kreeg hij het hele café aan het lachen. Dichte vrienden werden we niet, maar soms haalden we herinneringen op aan vroeger, en hij kocht mijn eerste boek, en riep luid en trots dat zijn vroegere buurmeisje schrijfster was geworden.
Op paasmaandag werd Jay begraven. In de kerk speelde een doedelzak ‘Amazing Grace’. Ik dacht de tekst erbij: ‘I once was lost but now am found’ – en wenste met velen dat Jay de rust had gevonden die hij zocht. In een hiernamaals geloof ik niet, maar wel in woorden, en daarmee zullen zijn naaste vrienden en familie de herinnering aan hem levend houden. Voor mij blijft hij mijn eeuwige buurjongen, voor wie ik op deze plek in de krant een blijvend monument van zinnen wilde oprichten.
Deze column verscheen in ‘M’, de cultuurbijlage van De Morgen, op 11 april 2012
RIP Jay.
Hopelijk doet iemand de moeite na mijn verscheiden voor zo’n mooi afscheidswoord.
Als fietsliefhebber kijk ik uit naar je boek over wielrennen.
Een fan van mooie geschriften.
Een roerend eerbetoon, daar wordt een mens stil van.