‘Mij spreekt het veel meer aan als jij er uitleg bij geeft’, zei Martin Heylen toen hij in God en Klein Pierke naar een werk van Jan Fabre keek. Hij legde met die ene zin een kern van de beeldende kunst bloot: zonder uitleg snap je er vaak niets van.
Over een schedel die – alweer – met dekschilden van juweelkevers was belegd en in zijn mond een papegaai hield, zei Heylen dat hij het niet meteen kon doorgronden. ‘Wat zie je?’ zei Fabre. ‘Een doodshoofd.’ ‘En wat representeert dat?’ ‘De mens.’ Het was niet het gewenste antwoord, maar Fabre ging verder. ‘Als levende kijk jij in de ogen van de dood. Misschien is het een spiegel van u. Misschien loop jij rond met de dood in jezelf. En je kijkt naar het verleden, en de dood, en de toekomst.’ Zonder uitleg vond ik het kunstwerk gewoon kitsch, en met de vage verklaring erbij nog meer een cliché: dat de dood de mens in de ogen staart weten we onderhand wel, en daarvoor een schedel gebruiken vind ik niet bijster origineel.
Er is een klein aantal werken van Fabre dat ik bewonder, met ‘De man die de wolken meet’ voorop, maar wat me bij hem en bij beeldende kunst in het algemeen stoort, is dat de vaak grote leegte wordt gecamoufleerd met een dure uitleg, uitgesponnen in zinnen die zo nietszeggend zijn dat ze dan toch weer ‘intelligent’ lijken – en de nuchtere geest die zich bij de ‘dieptelezing’ vragen stelt ongecultiveerd. Voor mij behoeft kunst geen uitleg. Kunst moet mij raken op het eerste gezicht, niet bij de vierde lezing. Bach overrompelt mij van zodra ik de eerste tonen hoor; het licht van Rembrandt kan me op commando tranen in de ogen bezorgen, en de naaktheid van Lucian Freud koude rillingen. Beeldende kunst moet het meestal hebben van een begeleidende tekst of zelfs essay, en dan pas kan je eventueel iets voelen bij het werk. Maar dat ‘gevoel’ blijft altijd cerebraal, terwijl ik hou van het viscerale van kunst.
In de beeldende kunst is het niet anders dan wat je vandaag ook ziet in de wereld der celebrities: netwerk of klets jezelf gewoon in de kijker, en dan doet het er weinig toe wat je kunde of de kwaliteit van je prestatie is. Damien Hirst bijvoorbeeld vind ik een Paris Hilton – of Astrid Bryan – van de beeldende kunst: hier hebben we drie superego’s die van geen enkel groot talent kunnen worden verdacht maar goed weten hoe ze de aandacht moeten trekken en daar gigantische sommen voor betaald krijgen. Zie ook Jan Fabre: zijn herinterpretatie van de Pietà van Michelangelo is voor 900.000 euro verkocht aan verzamelaar Guy Pieters, een zakenman die de werken koopt om de prijs op te drijven.
‘Inbreken is poëzie’, zei Fabre aan het eind van het programma toen hij vertelde over de inbraken uit zijn jeugd. Ja, dacht ik, en overtuigend uit je nek kunnen kletsen is dat vast ook.
Kunst behoeft geen uitleg. Een goed kunstwerk is er één dat je goed kan vinden zonder je kop te breken over wat het zou ‘betekenen’. Akkoord.
Maar om een kunstwerk als uitstekend te bestempelen heb je ook een uitleg nodig. En die is er bij Fabre, en ook bij Hirst. Hun kunst raakt mensen vòòr ze exact weten wat de kunstenaar bedoelt. Dat is kunnen… en in kunnen zit kunst!
Waar is de tijd dat kunst gewoon functioneel was: verfraaien en veraangenamen, iets moois delen, en zélfs op tijd en stond verheffend en verstillend werken (noem het maar “de mens beroeren”).
Kunst met een noodzakelijke of verplichte “boodschap”: werkt niet voor mij.
“Wie iets over mij wil weten, moet mijn schilderijen aandachtig bekijken.” Gustav Klimt. Inderdaad, kunst behoeft geen uitleg.
Zelden zo instemmend genoten van andermans kijk op de dingen dan hierboven, al was die over de ‘Flandriens’ ook niet mis. Ik smul hiervan.
Als het er bij “moderne” kunst toch op aankomt vooral een idee te vertolken waarom die idee dan niet keurig beschrijven i.p.v. in een technisch krakkemikkig allegaartje als “werk” af te leveren. Nu is Fabre ook wel een technisch onderlegd artiest (de enige reden waarom ik zijn werk soms wel interessant vind). Zovele anderen leveren steeds weer met wat plak en spuug een zeer diepzinnig rommeltje af; helaas steeds weer noch erg diep noch erg zinnig. Soms kan een zure glimlach er nog net af. De SMAKKEN en andere Muhka’s van deze wereld staan er vol van.
Overigens mag het allemaal best van mij, het mag zelfs wat kosten, maar ik heb op mijn ouderdom andere dingen te doen dan wild te gissen wat een of andere wereldwijd onbekende kunstenaar wel zou kunnen verbeeld hebben…
De tijd filtert de kunst of wat als kunst getoond wordt. Het enige wat blijft
is het werk zelf als het in de tijd overleeft tenminste. De rest is blabla
emballage en een lintje er rond. Les paroles s’envolent maar ’t kan best