Wanneer de sneeuw het leven onder een witte laag heeft toegedekt, trek ik mijn laarzen aan en trotseer ik de kou om de vogels brood te geven. Ik heb het mijn grootmoeder zien doen in haar huis op het platteland. Het buitenleven had haar gehard, dus als ze de deur achter zich dichttrok om kruimels voor de vogels te gooien, sloeg ze alleen een gebreide sjaal om. Ze stopte het brood in een keukenhanddoek die ze dichtmaakte met een stevige knoop, zoals de avonturiers in mijn jeugdboeken dat deden met de knapzak die aan een stok over hun schouder hing. Mijn grootmoeder had twee wereldoorlogen meegemaakt, en de knoop was een signaal dat zelfs een kruimel oud brood op de grond verspilling was. Ik zag haar dan buiten lopen in haar bebloemde schort met knoopjes, terwijl ik binnen naar de ijsbloemen op het raam keek. Ze glimlachte wanneer ze de knoop losmaakte en het brood in de sneeuw liet neervallen, en in de takken al tientallen vogels klaarzaten die aan hun feestmaal wilden beginnen.
Mijn moeder had geen bebloemde maar een effen schort, maar ook haar zag ik bij vrieskou drie keer per dag brood doen in een handdoek die ze buiten uitschudde. Mijn zus en ik keken dan vanachter het venster welke vogels er langskwamen, en we juichten wanneer een mus het kruimelgevecht van een merel won.
Een schort heb ik niet, maar ook de vogels in mijn buurt kennen intussen de plek waar ik elke dag hun ontbijt en middagmaal opdien. Toen vrijdag de kruimels in het onhoorbare wit van de sneeuw vielen, ging er door mijn hoofd een liedje dat mijn grootmoeder wel eens zong wanneer ze brood naar de vogels bracht. ‘Daar zat een sneeuwwit vogeltje’, luidde het, en het ging over een man die een sneeuwwit vogeltje op een stekeldoorn vraagt om een brief te brengen naar het meisje op wie hij verliefd is. Helaas blijkt zij al een half jaar getrouwd, maar, treurt de verliefde, ‘het dochte mij wel duizend jaar’.
Ik heb altijd gedacht dat sneeuwwitte vogeltjes niet bestonden, maar toen ik de voorbije week op televisie de verkleumde asielzoekers zag voor wie de Belgische regering opnieuw geen opvang kan vinden, wist ik dat zij de sneeuwwitte vogels van onze winters zijn geworden. Immers, een witte vogel zie je amper in de sneeuw, en ook de asielzoekers werden dit jaar weer te laat opgemerkt. Ik vrees dat velen van hen in hun nachtmerries naar huis terugvliegen met tussen hun klapperende tanden een brief voor de geliefden die ze moesten achterlaten, waarin deze verzen van het gedicht ‘Winter’ van Anna Blaman staan :
en ik blijf wachten – en meet het leven uit –
het is woestijn, herkomst – en doelverloren
de stem des roependen zonder geluid
Was er ooit een die mij had kunnen horen?
een eenzame voor een bebloemde ruit
en buiten blanke toegesneeuwde sporen
mooi !
Ann,
je columns waardeer ik geweldig. Dank.
Merci, Jeaninne, dat doet me plezier.