Deze tekst bij de foto’s van Friederike Von Rauch verscheen eerder in de programmabrochure van deBuren en werd in het Engels en Duits opgenomen in het boek ‘Sites‘ van/over Friederike von Rauch, Hatje Cantz Verlag, 2009
De huilende sirene van een ziekenwagen. Het geluid van rennende voetstappen, onderweg naar straks. De porseleinen stem van een sopraan die haar rol instudeert in het imposante operagebouw aan de overkant van de straat, en simultaan daarmee de symfonie van ongeduldig toeterende taxi’s.
Welcome to Brussels. Metropool van België, hoofdstad van Europa, polyglotte koningin der schone lelijkheid.
Ik wandel door de tentoonstelling 90dagenbrussel van Friederike von Rauch in het Vlaams- Nederlands Huis deBuren. Tijdens een verblijf van drie maanden in Brussel bracht deze Berlijnse fotografe de stad in beeld zoals ze dat ook al met haar thuisstad had gedaan: geen beelden van een metropool zoals we die kennen, maar strakke en zorgvuldig gestileerde foto’s van gebouwen, plekken en ruimtes waar mensen dagelijks voorbijwandelen. In tegenstelling tot Friederike von Rauch echter zijn zij slechts passanten die de wereld registreren in plaats van hem met hun blik vorm te geven.
Von Rauch doet iets vreemds met het fenomeen stad. Iets moois. Iets onverwachts. Met engelengeduld en een haast ontroerend talent voor traagheid tovert ze de mensen eruit weg. Ze wacht op het moment waarop de plek die ze uitgekozen heeft leeg is, en dan pas drukt ze af. We zien een gebouw, een plek of soms een binnenruimte, maar altijd ligt de focus op de leegte. Von Rauch laat ons gebouwen zien die het resultaat zijn van mensenwerk, maar waarop niemand te zien is. Het is precies de leegte die ons in haar foto’s naar binnen trekt.
Ik hoor de stad in-en uitademen terwijl mijn ogen over de foto’s glijden. Daarbuiten een kluwen van beweging, en hierbinnen lege ruimtes en stille stenen. Ook dat is Brussel, ook dat kán Brussel zijn. Alleen: zo zien wij het nooit.
Er zijn nog enkele bezoekers in de zaal. Ik hoor een man met diepe basstem overbodig druk en luid spreken. Ik kijk in zijn richting en zie hoe hij druk gesticulerend met een vrouw staat te praten. Zijn armen klapwieken door de ruimte. Hij heeft het over volumes, architecturale spanning, metaforen en uniformiteit.
De man die plots naast mij komt staan, kijkt met de handen in de broekzakken naar de foto die voor ons hangt. “Mooi, hé”, zegt hij. “Ik vind dat zo schoon. Ik zou de roman willen schrijven waarvan deze foto de omslag is. Het zou een stille, trage roman moeten zijn.”
****
Een roman. Ik knik. Een roman waarin er tijd is voor traagheid en stilte. Voor zoeken en soms vinden, voor eerst kijken en dan zien, voor hardop mijmeren en overtuigd nietsdoen. Of nee, misschien toch geen roman, maar een gedicht. Ja, eigenlijk wil ik de foto’s van Friederike von Rauch vergelijken met poëzie. Poëzie is de kunst van het weglaten. Wat niet gezegd wordt, is even belangrijk als wat wel gezegd wordt. Dichters kunnen zwijgen. Stilte is de essentie van poëzie, en het is ook de essentie van het werk van Friederike von Rauch.
****
Soms denk ik dat mensen de kunst van het zwijgen verleerd zijn. In L’Art de se taire (1771) verdedigt de Franse priester, schrijver en polemist Abbé Dinouart de stelling dat stilte een taal op zich is die krachtiger kan zijn dan woorden. ‘On ne doit cesser de se taire que lorsqu’on a quelque chose à dire qui vaut mieux que le silence.’ Vandaag lijkt het omgekeerde het geval. Beter íets zeggen dan niets, zelfs als datgene wat je zegt nergens op slaat. Spreek en gij zult gehoord worden. Wie zwijgt en nadenkt, wekt onrust. Wie praat, hoe hol de woorden ook mogen zijn, heeft betekenis. De woordvervuiling is algemeen geworden, en daar heeft het internet in belangrijke mate toe bijgedragen. Weblogs schieten als paddestoelen uit de grond. Nooit werden zoveel meningen gespuid als nu en nooit vonden mensen hun mening er zo toe doen als nu. In een tijd waarin snelheid en zappen denorm is, zijn mensen bang geworden voor stilte. Friederike von Rauch vaart met haar foto’s tegen die stroom in.
****
Stilte kan je verlammen. Kan je met de scherpte van een versgeslepen mes verwonden. Het is de stilte tussen twee uitgeprate geliefden die met de moed der wanhoop watertrappelen in een zee van woorden, maar toch kopje onder gaan. Het is de stilte nadat de deur voorgoed in het slot viel, de stilte van een ontwijkende blik, de stilte van opgekropt verdriet.
Maar stilte kan ook gelukkig maken. Ze kan weldadig zijn als de tintelende vingertoppen van je geliefde, lavend als het koele water, troostend als de eerste aarzelende lentezon.
Verlammend of bevrijdend, angstaanjagend of rustgevend: stilte is nooit neutraal. Stilte roept altijd emoties op. De stilte op de foto’s van Friederike von Rauch ontroert zoals een mooi gedicht me kan ontroeren. Wanneer ik blijf kijken, kan ik de stilte horen. Misschien is stilte niet de afwezigheid van geluid, maar net het allermooiste geluid.
De stilte op de foto’s van Von Rauch wint aan schoonheid en kracht omdat ze haar intrede doet op plekken waar je ze niet verwacht. Berlijn, Brussel en Rotterdam zijn nooit stil. Altijd wakker, altijd in beweging. De totale afwezigheid van mensen is daarom bevreemdend. Het geeft de stilte een geladen spanning. Tegelijk voel ik ook rust wanneer ik naar deze foto’s kijk. Ik verlang ernaar om in de beelden te stappen en deel te worden van de rust. Ik doe het niet, want het zou de stilte in scherven uiteen doen vallen, maar stiekem wil ik ronddolen in die stad zonder mensen.
****
Vroeger kende ik alleen mijn dorpje. Nu heb ik ook de grootstad ontdekt. Ik hou van de plaatsen en passages, de geuren en kleuren van de stad. Ik voel me licht wanneer ik me in de massa begeef en één van de vele voorbijgangers word. Maar de stad kan ook vermoeiend zijn. In Brussel kunnen rust en stilte nooit de ruimte in mijn hoofd krijgen die ze in de lege straten van mijn dorp hadden. In Kitab al-Mudun of Het boek der steden (1999) neemt de Syrische dichter Ali Ahmad Sa’id – beter bekend onder zijn pennaam Adonis – een cyclus op van negen gedichten over metropolen in Amerika, Europa en de Arabische wereld. Zijn houding tegenover de grootstad is ambivalent. Hij kent de rijkdom die de metropool biedt, maar is zich ook bewust van wat grootstedelingen missen. In zijn zelfgekozen ballingschap in Parijs roept hij zijn dorpje Qassabine in Syrië voor de geest: “Mais je ne rappelle pas avoir vu une seule étoile danser, lire ou marcher comme les étoiles de mon enfance/J’ai dû m’imaginer les étoiles de Qassabine pour me répérer,/tandis que je flânais les rues,/écoutant la plainte des hommes, fleuve sans embouchure, déferler autour de la Seine”
In het grootstedelijke landschap van Parijs heeft Adonis nog geen enkele ster gezien zoals hij die zag in het dorpje van zijn kindertijd. Wat de dichter eigenlijk zegt, is dit: in de stad kan hij nooit de rust vinden die hij in zijn dorp kende. Net als Adonis raak ik in de grootstad soms de weg kwijt, omdat ik de sterren niet kan zien dansen en de stilte niet kan horen. Soms, wanneer de drukte te zwaar op mijn schouders weegt, zou ik de grote verdwijntruc van Friederike von Rauch willen toepassen. Met haar foto’s heeft zij Brussel, Berlijn en nu ook Rotterdam de traagheid, rust en stilte gegeven die er soms zo moeilijk te vinden zijn.
****
Waar zijn de mensen naartoe op deze foto’s? Door mijn hoofd flitsen beelden van de Amerikaanse stad New Orleans nadat de orkaan Katrina er haar verwoestende doortocht maakte. De koningin der jazzsteden was een spookstad geworden. Verlaten. Leeggelopen. Maar overal waren de sporen van dood en vernieling zichtbaar. Op de foto’s van Friederike von Rauch daarentegen kan geen ramp gebeurd zijn. Alles is netjes achtergelaten. Alles is intact gebleven. Hier zijn mensen niet halsoverkop op de vlucht geslagen. Wat is er dan gebeurd? Is dit een toekomstvisie van onze steden nadat we in een van de komende eeuwen de aarde verlaten hebben voor een andere planeet? Of zijn er wel mensen, maar spelen ze verstoppertje? We weten het niet. We kunnen er zelf een verhaal bij verzinnen, en dat is een van de elementen die deze foto’s tot poëzie maken. Een gedicht is een mysterie waarvan de lezer de sleutel moet zoeken. Poëzie stelt vragen, maar laat die onbeantwoord. Het is aan de lezer om de stiltes en het wit tussen de regels in te vullen.
****
Poëzie en traagheid gaan hand in hand. Schrijvers, en zeker dichters, zijn mensen die de tijd tegenwerken. De dichter vraagt tijd van zijn lezers, en traagheid is voor hem een deugd. De dichter zit op zijn stoel. Hij wacht. Hij heeft geduld. Zijn werk gaat soms onmerkbaar vooruit. De dichter neemt tijd om te aarzelen, om te herroepen, om te schrappen, om te wachten. Literatuur, en bij uitstek poëzie, heeft baat bij traagheid.
De werkwijze van Friederike von Rauch doet denken aan de dichter die zijn poëzie neerschrijft. Zoals een dichter de tijd neemt om de juiste woorden te vinden, zo nam Friederike von Rauch haar tijd om Brussel en Rotterdam grondig te leren kennen. Ze moest de stad eerst in zich opnemen vooraleer ze haar foto’s kon maken. Dan kwam het zoeken naar de plekken en ruimtes die ze in beeld wilde brengen. Soms wachtte ze lang, heel lang op het moment dat in haar blikveld geen mensen meer te zien waren. Zoals poëzie de dichter en de lezer zachtjes tot traagheid dwingt, zo dwingt ook Von Rauch met haar werk zichzelf en de kijker tot traagheid.
Ik zal u iets vertellen. Misschien weet Friederike von Rauch het zelf nog niet, maar ik heb het ontdekt: zij is een dichteres. Traagheid is haar handlanger, de stilte haar beste vriend, gebouwen haar verzen en de leegte het wit tussen de regels.
Super boek .. staat al een tijdje in mijn kast
Ja, vind ik ook. Je wordt rustig van naar die foto’s te kijken. Stilte op papier.