‘Taal is een kat’: de 2 boekvoorstellingen!

DIENSTMEDEDELING! 📚

Mijn boek Taal is een kat verschijnt volgende week donderdag 20 februari – dan verwacht ik van jullie een stormloop op alle boekhandels ten Vlaamse en ten Nederlandse lande!

De Standaard noemde het onlangs een van de meest veelbelovende non-fictieboeken van het voorjaar.

Er zijn twee boekvoorstellingen. 🎉

1. De eerste is op dinsdag 11 maart om 20u in boekhandel Limerick in Gent, aan de vooravond van de Boekenweek (12-23 maart), waarvan het thema ‘je moerstaal’ is. Daar ga ik in gesprek met professor-emeritus Nederlandse taalkunde Magda Devos (o.v.) – mede-germanisten aan de UGent, alleen al om haar nog eens te zien, moeten jullie komen! 🙂

De toegang is gratis. Inschrijven is verplicht en kan via deze link: https://lnkd.in/ehz3k6MN

Na afloop signeer ik het boek en zet mijn kat Rachel er een poot in – ik moet haar daar wel nog de toestemming voor vragen.

2. Op donderdag 13 maart om 20u is er een voorstelling in Theater Malpertuis in mijn thuisstad Tielt. Daar praat ik zelf een uurtje over het boek. Geen saaie academische lezing, maar een voorstelling met anekdotes, wist-je-datjes en beeld en klank over onze Nederlandse taal.

Het mooiste West-Vlaams uit ‘Bevergem’.
De schoonheid van jongerentaal.
Over waarom we onze dialecten meer dan ooit moeten koesteren – verwacht jullie aan mijn favoriete sappige West-Vlaamse uitspraken.
Het prachtige woord ‘spechters’ van mijn neefje.
Het moment waarop ik verliefd werd op onze taal en wat een stoel daarmee te maken heeft.
Waarom de zon van woordgeslacht verandert.
Waarom taalverloedering niet bestaat.
Waarom onze spelling een gedrocht is.
Waarom winnaars van het Groot Dictee der Nederlandse Taal helemaal geen taalvirtuozen zijn.

De toegang is gratis. Inschrijven is verplicht en kan via deze link: https://lnkd.in/eRkKgc3X

Delen jullie dit bericht en brengen jullie mensen met een hart voor taal op de hoogte?

Dank!

Over ‘Taal is een kat’, mijn boek dat in februari verschijnt

Omdat ik merk dat veel abonnees op deze site nog niet ingeschreven zijn voor mijn nieuwsbrief op Substack, waar ik heel regelmatig iets post, zal ik hier nog een tijdje de links naar die posts plaatsen. Deze site zal op termijn alleen nog ‘nieuws’ brengen, dus ik raad jullie de overstap naar Substack stellig aan. ;-)

Lees bijvoorbeeld dit stuk, waarin ik het heb over mijn nieuwe boek Taal is een kat, dat op 20 februari 2025 verschijnt bij mijn uitgeverij Atlas Contact, tijdens de Boekenweek waarvan het thema ‘de moerstaal’ is. Schrijf jullie in, het is en blijft gratis!

Als een adelaar

Op Twitter viel me vandaag deze post op van boekenverkoper, fervent lezer en bijna-gepubliceerd- romanschrijver Stephan De Winter.

Dit is mijn antwoord op zijn vraag:

Het moet geklonken hebben als de stem van de engel van Allah op het moment dat hij Mohammad de soera Al-Iqra openbaarde: ‘Mohammad! Iqra! Mohammad! Lees!’

‘Moeder! Lees!’ Ik kwam – jaren geleden – de kamer binnen met in mijn hoofd een missie, maar in mijn hart twijfels over het welslagen ervan. Moeder! Lees dit boek! In haar handen legde ik De vliegeraar van Kaboel van de Afghaans-Amerikaanse bestsellerauteur Khaled Hosseini.

Sinds ik het plezier van het lezen kende, en vooral sinds ik de schoonheid van de literatuur had ontdekt, liet ik thuis zogenaamd achteloos boeken rondslingeren in de hoop dat mijn vader en moeder erdoor verleid zouden worden. Maar het was zinloos. Thuis werd er niet gelezen. Mijn ouders stuurden mijn zus en mij wekelijks naar de bibliotheek, maar zelf bleven ze doof voor de lokroep van de letteren.

Groot was dan ook mijn verbazing toen mijn moeder me opbelde met de mededeling dat ze het boek van Hosseini prachtig vond. Of er nog meer van die auteur te lezen viel? Ik werd terstond officieel benoemd tot haar gids in letterenland, en die functie oefen ik intussen nog altijd met trots en blijdschap uit.

Wie de geneugten van het lezen kent, zal mijn vreugde begrijpen. Weinig dingen zo mooi als het verlangen naar verhalen te zien ontstaan en groeien. Iemand tot de literatuur bekeren, is zijn gedachten met goud bekleden. Lezen maakt immers gelukkig. Lezen doet de mens groeien. Meer nog: hoe meer mensen fictie lezen, hoe mooier en beter de wereld wordt. Ik zal u vertellen waarom ik dat vind. Ik zal u vertellen wat lezen zo bijzonder maakt, en waarom iedereen het voorbeeld van mijn moeder zou moeten volgen.

U houdt van reizen? Dan bent u niet alleen. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw nemen meer mensen dan ooit het vliegtuig op zoek naar plekken en ervaringen die hun alledaagse beleving overstijgen. Geen manier van reizen echter die het lezen van boeken overtreft. Lezen brengt je naar oorden waar je nooit eerder was en misschien nooit zal zijn. Fictie neemt je mee naar plekken die ooit bestonden maar nu verdwenen zijn, en naar plekken die alleen op de landkaart van de verbeelding terug te vinden zijn. Reizen die mensen in contact brengen met de plaatselijke bevolking van een gebied zijn vandaag erg in trek, maar niets kan ons dichter bij de mens kan brengen dan de literatuur. Wie naar Afghanistan reist, kan er met de mensen praten en zo een beeld proberen te krijgen van het land. Wie echter De vliegeraar van Kaboel van Hosseini leest, leert het land van binnenuit kennen en voelt de vreugde en de pijn van een jongen die man wordt, van een familie, van een volk. Afghanistan bezoeken is eventjes het gordijn opzij schuiven en in het huis naar binnen gluren, maar De vliegeraar lezen is het huis binnengaan en er voorgoed blijven. Wie reist, is een deel van het landschap, maar wie leest, cirkelt als een adelaar boven het landschap en ziet daarom meer.

Als lezen de overtreffende trap van reizen is, dan geldt daarvoor bij uitstek dat het je horizon verbreedt. Literatuur is zuurstof voor onze geest, brandstof voor onze gedachten en stikstof voor onze vooroordelen. Wie leest, leert de mens dieper kennen en de wereld beter begrijpen. Lezen leidt tot meer begrip, en hoe groter het begrip, hoe toleranter en dus hoe beter de mens. Wie leest, denkt de gedachten van iemand anders, en verruimt daardoor zijn geest. Hoe meer je leest, hoe meer je weet, en hoe meer je weet, hoe meer je wil weten. Ik geloof dat nieuwsgierigheid een morele deugd is, en dat lezen die kan aanwakkeren.

Boeken zetten aan tot denken, en net daarom is in een dictatoriaal regime de angst ervoor zo groot: de pen van de romanschrijver is gevaarlijker dan een wapen. Fictie stimuleert de verbeelding, en het is van het grootste belang voor het voortbestaan van de dictatuur dat die stevig in het gareel wordt gehouden. Literatuur heeft niet de directe slagkracht van kanongekletter en geweerschoten om veranderingen tot stand te brengen of ze een halt toe te roepen. Literaire invloed verloopt subtieler en gelijkmatiger, maar juist daardoor kan ze diepgaander zijn.

Zelf heb ik, om één voorbeeld te noemen, de mens en een deel van deze wereld beter leren kennen met de romans van Philip Roth. Met American Pastoral, The Human Stain en The Plot against America leerde hij me de Amerikaanse tijdsgeest in verschillende fases van de geschiedenis beter begrijpen dan een stapel non-fictieboeken ooit zal kunnen doen. Bovenal vergrootte Roth mijn inzicht in de mens; in zijn obsessies, zijn angsten, zijn driften en zijn verlangens. Toen ik Exit Ghost las, voelde ik wat het betekent om een man van zeventig te zijn met erectieproblemen maar met een verzengend verlangen naar een beeldschone jonge vrouw.

Of nee, meer nog, ik voelde het niet zomaar, ik was die man van zeventig. Ook dát is de kracht van lezen: het geeft je het vermogen om je in iemand anders in te leven of zelfs iemand anders te worden. Niet alleen word je dus van lezen een beter mens; je wordt ook méér mens. Ondraaglijk licht is het bestaan, zegt de Tsjechische schrijver Milan Kundera: we leven maar één keer en dat maakt onze aanwezigheid op aarde licht, maar die lichtheid is ondraaglijk – geen van onze daden kunnen we uitwissen en overschrijven. Fictie echter is de gom die dat mogelijk maakt: wanneer we een roman lezen, kunnen we onszelf overstijgen. Ieder van ons loopt wel eens tegen de grenzen van zijn mogelijkheden aan, maar in de literatuur kunnen we iemand anders worden en een andere realiteit beleven dan de ons vertrouwde. Dat maakt de literatuur nauw verwant met dromen: zowel in literatuur als dromen kunnen we méér – het verleden herbeleven, in de toekomst kijken en een andere identiteit aannemen. Lezen is leven op een hoger niveau. Wie leest, vermenigvuldigt zichzelf.

Vladimir Nabokov vond de identificatie van de lezer met een romanpersonage uit den boze: het is het domste wat je als lezer kan doen, zei hij. Ik durf het met hem oneens te zijn: je met een personage uit een boek identificeren is net een van de grootste geneugten van het lezen. Het is een plezier dat ik voor het eerst mocht ervaren toen ik als kind Nils Holgersson van Selma Lagerlöf las. Zó graag wilde ik met Nils op de rug van de gans Maarten naar de zon vliegen, dat het uiteindelijk ook gebeurde. Ik zat niet meer met opgetrokken knieën op de bank; ik vloog hoog in de lucht boven Zweden en Lapland. Later werd ik levenslang verliefd op Charlie Citrine uit Saul Bellow’s Humboldt’s gift. Meteen viel ik als een blok voor deze man die rotsvast gelooft dat verbeelding en poëzie meer vermogen dan alle technologische kennis van de Verenigde Staten op één hoop. Zo vaak praat Charlie met mij en zo vaak ga ik bij hem te rade dat hij een deel van mezelf geworden is.

Dat betekent eigenlijk dat ik nooit alleen ben, en ook is dat een van de redenen waarom lezen de mens wijzer maakt: wie leest, weet dat hij niet alleen is. De confrontatie met gevoelens en gedachten van personages leert ons beter te begrijpen waarom we soms handelen zoals we handelen en denken zoals we denken. Je leert wat je misschien anders nooit in jezelf had ontdekt. Om écht te lezen moet je alleen zijn, maar de ware lezer is nooit eenzaam.

Ik heb het over lezen en reizen gehad, over lezen en een beter mens worden, over lezen en méér mens worden, over verdwijnen in een personage en over lezers die nooit alleen zijn. Er is nog één plezier van het lezen dat ik wil beschrijven, en dat is simpelweg de schoonheid van de literatuur. Ik bedoel de stijl – de pracht, om het met Herman de Coninck te zeggen, van ‘woorden die plotseling bij mekaar gaan horen en zeggen: nou hoeft er geen meer bij’. Die schoonheid roept bij mij dezelfde gevoelens op als muziek. Een mooie zin kan me ontroeren zoals een melodie dat kan. Van de sobere stijl van Willem Elsschot krijg ik het koud zelfs als ik het heel erg warm heb. Dat noem ik poëzie, en ook dát kan een roman bereiken.

Dit jaar heb ik geen geld om op reis te gaan, maar ik kan boeken lezen. Het kost bijna niets, en in tegenstelling tot een échte reis keren we niet armer maar rijker terug. Het is zonde als we het niet doen. Er is, aldus schrijver Joseph Brodsky, immers maar één ding erger dan boeken te verbranden, en dat is ze niet te lezen.

Hoe kan het, Karl, dat jij zo goed begreep wat mij kwelde?

Dag Karl,

Meer dan een jaar geleden schreef je me in de Krant van West-Vlaanderen een brief. De overtreffende trap van ‘slecht’ kan niet beschrijven hoe het op dat moment met me ging. In Hersenorkaan, de roman over mijn eerste depressie, schreef ik dat in een duistere kelder was beland. Deze keer was ik in de hel terechtgekomen. Ik was daar open over op Twitter, zoals ik dat altijd over mentale problemen ben geweest. Jij had dat gelezen; het had je geraakt; meer nog, je maakte je zorgen en kroop in je pen.

Je kan niet geloven hoeveel deugd je woorden me toen hebben gedaan. Hoe ze me kracht gaven. Hoe ze me weer in mezelf deden geloven. Hoe ze me troostten.

In de inleiding van je brief stond het volgende: ‘Ann mag altijd antwoorden.’ Ik kon het niet. Niet toen. Niet met al die demonen in mijn hoofd. Niet met al die angsten. Niet met al die vreemde gedachten waarvan ik me nu afvraag hoe een brein die in godsnaam kan produceren. Later, dacht ik, later zal ik antwoorden.

Later is nu – nu het weer goed met me gaat. Ik heb het gevoel dat ik je een antwoord verschuldigd ben, een uitleg, een update; geen bericht uit de hel deze keer, maar een stille vreugdekreet. Want ja, ik sta er weer, hoewel ik nooit gedacht heb dat het me zou lukken. Ik heb het niet alleen gedaan. Er waren de mensen om me heen, dichtbij – mijn ouders, mijn vrienden – en veraf – ‘kennissen’ zoals jij, en zelfs volslagen onbekenden op Twitter. Er was mijn psychiater en er was de medicatie – maar bovenal was er mijn wilskracht om weer te worden wie ik altijd al was: een schrijfster met brandende ambitie.

Ambitie. Hoewel we mekaar niet goed kennen, legde je in je brief precies de vinger op wat er toen de oorzaak van was dat ik zo diep zat:

‘Ik heb al jaren bewondering voor wat je creëert: ontroerende vorm geworden doorleefde emotie met letters, lettergrepen en woorden. (…) Prent jezelf vooral niet in dat je faalt, lieve Ann. Als ongeduld de bron van je angsten is, is dat nergens voor nodig. Gaat het naar jouw mening niet snel genoeg? Ik weet het niet, maar ik voelde brandende ambitie toen we mekaar hebben ontmoet. Je was klaar om de literaire wereld te bestormen en je bent dat nog altijd. Het talent druipt van je vingers en klavier. En als dat niet gebeurt, is dat ook maar zo.’

Hoeveel keer heb ik die zinnen niet herlezen? En gedacht: hoe kan het dat Karl, met wie ik inderdaad om de paar maanden gewoon een bericht uitwissel, en die ik maar twee keer in het echt heb ontmoet, zo goed aanvoelt waarom alle zin in het leven op een bepaald moment uit mij verdwenen was, zozeer zelfs dat ik er gewoon niet meer wilde zijn? Want ja, het had alles met die ambitie te maken. De eerste depressie was rouw om het verlies van een grote liefde, maar de tweede had alles met werk te maken. Toen De Morgen in 2021 besloot om een punt te zetten achter mijn column, was de klap enorm. Ik had vijftien jaar voor hen geschreven, en de laatste twee jaar mocht ik twee keer per week een column voor de papieren krant schrijven. Dat maakte me zo trots: ik was altijd een schrijver willen zijn die midden in de samenleving staat, en een plek in een krant geeft je die kans.

Ik was niet kwaad op De Morgen. Ze hebben me zoveel kansen gegeven. Ik begreep hen: besparingen. En ik vermoed dat ze ook gedacht hebben dat vijftien jaar dezelfde columniste onder dak hebben toch een lange periode is. Ook dat begreep ik. Ik kreeg hartverwarmende mails van lezers die zeiden dat ze me zouden missen, maar dat verzachtte de pijn niet.

Vanaf dat moment verloor ik mijn evenwicht. Ik ging twijfelen aan mezelf. Voelde hun beslissing aan als een afwijzing. Ik had gefaald. Er moest wel iets mis met mij zijn. Het deed mijn geloof in mijn schrijverschap, dat voor mij alles betekent, wankelen. Ongeveer op dat moment antwoordde Herman Brusselmans dit op de vraag wie hij de meest onderschatte schrijver van de Nederlandse letteren vond: ‘Ann De Craemer’. Een paar maanden letter, Guido Belcanto: ‘Ann De Craemer is een van onze meest ondergewaardeerde auteurs.’

Ik, met mijn brandende ambitie, ging steeds meer geloven dat het me nooit zou lukken: ‘de literaire wereld bestormen’, zoals jij in je brief schreef. Ik had dat nochtans al gedaan: lovende recensies gehad in Vlaanderen en Nederland; de Bronzen Uil Publieksprijs gewonnen; genomineerd voor de Debuutprijs. Maar de verkoopcijfers waren nooit denderend, en ik was geen schrijver geworden, dacht ik, om mij met een paar duizend verkochte exemplaren per boek tevreden te stellen.

Voilà. Nu weten jij, en mijn lezers, waar het toen is misgegaan. Ik had gefaald en ik zag niet meer hoe ik het kon ‘goedmaken’. Als ik niet meer in mijn pen geloofde, had het leven voor mij geen zin meer.

De weg terug uit de hel was…nou ja, de hel. Zeker een halfjaar lukte het me niet meer om te schrijven. Mijn hoofd was een te grote puinhoop. ‘Zie je wel,’ zei ik tegen mezelf, ‘je kan het niet meer.’ Ik moet op mijn blote knieën mijn psychiater bedanken, die keer op keer mijn tranen zag en antwoordde: ‘Geduld, Ann. Geef het tijd. Het komt terug, echt waar.’

Eigenlijk zei hij wat jij eerder had geschreven: ‘Pak je tijd Ann, laat je meedrijven op de ochtendbries.’ Elke dag vocht ik terug: met een paar zinnen op papier was ik al tevreden. Hoe meer zinnen er kwamen, hoe meer de hemel opklaarde, en hoe meer ik die ochtendbries begon te voelen. De novelle waarmee ik voor ik ziek werd was begonnen, heb ik vorige week naar mijn uitgeverij gestuurd. Het geloof in mezelf is terug, net als de ambitie. Er branden weer lichtjes in mijn ogen en ik heb vertrouwen in het leven. Komt wat komt. Ik kan alleen maar mijn best doen, en de rest heb ik niet in de hand.

Lieve Karl, duizendmaal dank om zo goed aan te voelen wat me pijn deed. Duizendmaal dank om het woord tot me te richten. Duizendmaal dank om in me te geloven.

Ik citeer je een laatste keer:

‘Soms is jouw pijn de mijne, een andere keer wil ik je gewoon een duw tegen je zadel geven zodat je de Poelberg in Tielt moeiteloos naar boven fietst.’

Zullen we samen de Poelberg beklimmen? Ambitieus als we beiden zijn, zullen we om ter eerst boven willen komen. Maar wie er ook wint; ik zal op de top doen wat ik al lange tijd wil doen: je stevig vastpakken.

Met veel warmte en genegenheid,

Ann

Taalcolumn / BREAKING: nieuwe variant van het Nederlands ontdekt in Brussel!

Het is alweer een hele tijd geleden: in 2015 was ik voorzitter van de Heerlijk Helder-campagne die door het Radio 1-programma Hautekiet in het leven was geroepen. Doel was om te ijveren voor heldere taal in communicatie, gaande van de overheid tot ziekenhuizen tot universiteiten. Er liep een campagne op radio en tv, en Jan Hautekiet en ik schreven samen het boek Heerlijk helder. Weg met krommunicatie.

Vandaag heeft de Vlaamse overheid onze campagne voor een deel ‘overgenomen’ en roept zij regelmatig initiatieven in het leven die ijveren voor heldere communicatie. Het steentje in de rivier van Jan en ik is niet onopgemerkt gebleven.

Ik dacht gisterenavond terug aan de Heerlijk Helder-campagne bij een post van Luckas Vander Taelen op Twitter. Het ging om een mededeling van Osiris, dat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zorgt voor de coördinatie van bouwplaatsen, evenementen en hinder op de openbare weg. Wat ze hier echter proberen te communiceren is me na meerdere lezingen niet duidelijk. Zet u schrap voor u dit kafkaiaans stukje tekst verorbert:

Dat dit nog kan anno 2023 in de overheidscommunicatie van de hoofdstad van een tweetalig land: het gaat mijn petje te boven.

Taalcolumn / ‘Bebi stei ye push yo oh’

Het was vorige week een vraag in De Slimste Mens ter Wereld: het liedje (hou u vast) ‘Prisencolinensinainciusol’ van de Italiaanse zanger Adriano Celentano.

De vraag was wat er dan wel zo bijzonder is aan dat nummer uit 1972. Dit is het antwoord: het klinkt als Engels maar de tekst bestaat eigenlijk uit betekenisloze fantasiewoorden. Celentano deed dit opzettelijk omdat hij zo beïnvloed was door Amerikaanse muziek dat hij het makkelijker vond om iets te schrijven in het Engels dan in het Italiaans. Zo kwam hij op het idee om een Engels klinkend lied te maken zonder dat er inhoudelijk gecommuniceerd werd. Andere bronnen op het Internet zeggen dat hij het liedje uit frustratie schreef omdat Italianen zo dol waren op Amerikaanse muziek terwijl ze er geen woord van verstonden. 

De taal waarin Celentano het lied schreef, wordt in het Engels ‘gibberish’ genoemd, ofte ‘wartaal’ of ‘brabbeltaal’. De tekst vind ik echt geweldig:

Prisencolinensinainciusol

In de col men seivuan
Prisencolinensinainciusol ol rait

Uis de seim cius nau op de seim
Ol uait men in de colobos dai
Trrr – ciak is e maind beghin de col
Bebi stei ye push yo oh

Uis de seim cius nau op de seim
Ol uoit men in de colobos dai
Not s de seim laikiu de promisdin
Iu nau in trabol lovgiai ciu gen

In do camo not cius no bai for lov so
Op op giast cam lau ue cam lov ai
Oping tu stei laik cius go mo men
Iu bicos tue men cold dobrei goris
Oh sandei

Ai ai smai sesler
Eni els so co uil piso ai
In de col men seivuan
Prisencolinensinainciusol ol rait

Ai ai smai senflecs
Eni go for doing peso ai
Prisencolinensinainciusol ol rait

Uel ai isnt no ai giv de sint
Laik de cius nobodi oh gud taim lev feis go
Uis de seim et seim cius go no ben
Let de cius end kai for not de gai giast stei

Ai ai smai senflecs
Eni go for doing peso ai
In de col mein seivuan
Prisencolinensinainciusol ol rait

Lu nei si not sicidor
Ah es la bebi la dai big iour

Ai aismai senflecs
Eni go for doing peso ai
In de col mein seivuan
Prisencolinensinainciusol ol rait

Lu nei si not sicodor
Ah es la bebi la dai big iour.

Een TikTok-gebruiker genaamd Diego Rivas (157.000 volgers!), die zichzelf ‘CEO of Gibberish’ noemt, werd populair door zijn video’s die fonetisch accurate imitaties zijn van hoe verschillende talen klinken voor mensen die de taal niet vloeiend spreken. In een interview noemde Rivas zijn onderzoek naar afasie de belangrijkste inspiratiebron voor het maken van deze video’s. Afasie is het onvermogen om de betekenis van geschreven en gesproken woorden te verwerken.

Afasiepatiënten horen echte woorden maar kunnen er geen betekenis aan geven, en Rivas wilde dit communicatieprobleem overbrengen door middel van wartaal, net als Celentano. Rivas bestudeerde en oefende zijn indrukken door te luisteren naar interviews met vloeiende sprekers en door videohandleidingen te raadplegen om de bekende geluiden en spraakpatronen van elke taal te begrijpen. Zo leerde hij hoe hij taalspecifieke zinsstructuren, accenten en andere karakteristieke eigenschappen kon nabootsen.

Tot slot een heerlijk voorbeeld van gibberish Nederlands om dit stukje mee af te sluiten: een Noorse televisiepresentator doet alsof hij Nederlands spreekt maar het is gibberish. Hilariteit alom wanneer ze er een vertaler Noors-Nederlands bijhalen die er niets van begrijpt.

Taalcolumn / Van ‘the drup in the emmer’ tot ‘that’s another cook’: weg met het steenkolenengels!

Na het plasincident ging N-VA-politicus Theo Francken afgelopen weekend alweer viraal op sociale media, met alweer, welja, een dommigheid. In een interview met een Israëlische zender hekelde hij het bezoek van premier Alexander De Croo aan Israël en Palestina. “Onze premier beschuldigt Israël van oorlogsmisdaden, maar onderneemt in eigen land geen actie om antisemitisme aan te pakken”, luidde het. Dat was volgens Francken, die het interview in het Engels gaf, ‘the drup in the emmer who is totally full’.

Ik had al moeite met de slechte Engelse uitspraak van Francken, maar dat hij ‘de druppel die de emmer doet overlopen’ letterlijk in het Engels vertaalde, was voor mij echt wel de drup in the emmer. Er is in de taalkunde een naam voor dit soort Engels: steenkolenengels. Steenkolenengels is een benaming voor zeer slecht Engels zoals dat wordt gesproken door Nederlandstaligen die het Engels onvoldoende beheersen. De term gaat terug op de hybride taal die rond 1900 door Nederlandse havenarbeiders werd gebruikt om te communiceren met de bemanning van steenkolenboten uit Groot-Brittannië. Het woord wordt gebruikt voor taalfouten in het Engels die zijn terug te voeren op verwarring met het Nederlands.

Omdat het Engels in onze maatschappij alomtegenwoordig is en we er al op jonge leeftijd mee geconfronteerd worden, denken velen dat ze het Engels goed beheersen en dat het bovendien een gemakkelijke taal is – vandaar dus het gemak waarmee Francken een Nederlandse uitdrukking letterlijk in het Engels vertaalt.

Hij is niet alleen. Zoals we Jean-Marie Pfaff hebben voor het hilarische Duits, zo is er de Nederlandse voetbaltrainer Louis van Gaal voor het steenkolenengels. Een aantal voorbeelden:

  • It’s a question of time
  • We are running after the facts
  • That’s another cook
  • One swallow does not make a summer

Sommigen op Twitter stelden dat het gemakkelijk is om te lachen met taalfouten van iemand. In dezen ben ik het daar niet mee eens: wie zoals Francken met de regelmaat van de klok klaagt over de kwaliteit van het onderwijs en zelf zo’n stomme fout maakt, mag al eens het voorwerp van spot worden. Bespottelijk was trouwens ook zijn inhoudelijke reactie, want mijns inziens heeft De Croo niets verkeerds gezegd.

Wie zijn hart wil ophalen aan nog meer steenkolenengels kan ik het boek I always get my sin (2009) aanraden. Auteur Maarten H. Rijkens over zijn boek: ‘It is clear that it can so not longer.’ En o ja, mijnheer Francken, de correcte uitdrukking is ‘the straw that breaks the camel’s back.’ Would you knoop it in your ears, please, so that you no longer lose the north when speaking English?

Als ik de liefde niet heb

Amour. Liefde. Zondag ging ik naar De Haan en zag ik dit beeld. Een meisje, of is het een vrouw, schrijft ‘amour’ in de lucht. Tegen de oneindigheid van een blauwe hemel.

Eeuwige liefde. Ik dacht dat ik die had, dat het altijd zou blijven duren, mijn hoofd op zijn borst, mijn hand in de zijne. Ik had het mis. Na twaalf jaar verloor ik alles wat ik had. Mijn zekerheid, mijn hoop, mijn leven.

Ik vond mezelf opnieuw uit. Ik leerde alleen te zijn. Stap voor stap. Na verloop van tijd leer je dat een leven alleen niet betekent dat er geen liefde voor is. Liefde is niet voorbehouden aan zij die een relatie hebben. Er is de liefde voor mijn ouders, die me alles geleerd hebben en alles voor me betekenen. Er is de liefde voor mijn beste vriendin, die heeft wat ik niet heb, maar wat zo’n voorrecht is om mee te beleven: gezinsgeluk. Er is de liefde voor mijn neefje en nichtje, die ik nog steeds ‘de kindjes’ noem, hoewel ze vijftien en zeventien zijn.

En er is de liefde voor mijn pen. Dat ik sinds gisteren weer aan het schrijven ben, betekent alles voor me. Het betekent dat het goed met me gaat, dat ik weer in het leven geloof, dat ik weer plannen maak.

Maar ik had het over de liefde. Elke maandag post ik op Twitter een gedicht. Meestal gaat het over de liefde. De mooiste woorden over de liefde vind ik in het Hooglied uit de Bijbel. Die woorden zijn mijn #kleingelukske voor vandaag. Fluister ze in het oor van iemand die u graag ziet, en projecteer ze in gedachten tegen een felblauwe hemel.

Het hooglied van de liefde: 1 Kor. 13

Al spreek ik de taal van mensen en engelen:
Als ik de liefde niet heb, ben ik niets meer dan een galmende gong of een rinkelende bel.
Al kan ik voorspellen als een profeet en ken ik al Gods geheimen
En weet ik alles wat er te weten valt, en heb ik het volmaakte geloof dat bergen verzet:
Als ik de liefde niet heb ben ik niets.

I’m back, bitches

Het is stil geweest. Hier. In mijn hart. In mijn hoofd.

Ik kom uit een zware periode. ‘Periode’: dat klinkt alvast er op zoiets een tijdslimiet staat. Zo werkt het niet. De periode waarover ik het heb, die van mijn depressie, heeft geen afgebakend einde. Nee, ik ben niet meer depressief. Ja, ik heb nog lastige dagen. Maar hebben we dat niet allemaal?

Wie mijn laatste roman Hersenorkaan heeft gelezen, weet dat ik al een keer depressief was. Nooit had ik dit gedacht: dat ik zou hervallen. Dat ik weer in het oog van een hersenorkaan zou terechtkomen. Deze keer veel zwaarder dan de eerste keer. Nooit gedacht, want had ik in datzelfde Hersenorkaan niet gezegd hoe ik uit de put klom, en had ik dus geen uitstekend recept om het tweede zwarte beest te lijf te gaan? Nee, dus. Ik maakte foto’s; ik ging naar zee; ik nam antidepressiva. De drie geheimen van mijn herstel toen. Nu was dat niet genoeg. Er kwam meer tijd dan die eerste keer bij kijken. Die wijsheid gold ook nu: geef jezelf de tijd om te herstellen.

Hersteld ben ik. Hoe weet ik dat? Wel, ik heb opnieuw oog voor schoonheid. Ik heb vooral oog voor #kleinegelukskes. Het is precies datgene wat ik u op deze plek ga brengen: #kleinegelukskes. Iets wat me ontroert. Iets wat me doet glimlachen. Iets wat ik wil delen met jullie, mijn lezers, die ik zo lang op hun honger heb laten zitten.

Vandaag is dat #kleingelukske iets wat ik zag in het stadspark van Tielt, dat mijn achtertuin is en waar ze kennelijk meededen aan #MaaiMeiNiet, vandaar de zee aan boterbloemen en madeliefjes. De madeliefjes deden me denken aan wat we er in jeugd mee deden: er een ketting mee maken. Simple comme bonjour. Een gaatje in het steeltje van een madeliefje maken en er een ander bloempje doorheen steken. Flashback naar toen: een hele dag liep ik met mijn zelfgemaakte ketting rond.

Wat zou die kleine Ann tegen de grote Ann zeggen? Hmmm. Dat het leven een bloem is? Welaan, dan. Het leven is, ge moogt gerust zijn, een madeliefje. We hangen de ene bloem aan de andere, de ene dag aan de andere, en we hopen er iets moois van te maken.

I’m back, bitches. Hersteld. Ik herhaal: omdat ik weer oog heb voor schoonheid. Maar ook: ik schrijf weer. Daarvoor heb je energie nodig, en die heb ik meer dan ooit. Daarvoor heb je ook lezers nodig, en voor hen maak ik een buiging.

Ik ben terug. U hebt lang op mij moeten wachten. Ik weet het. Om u te belonen, zult me hier de komende tijd elke dag kunnen vinden. Ik neem u mee op reis naar mijn #kleinegelukskes.

Ready, set, go.

Velcro’s

Hoewel de etmalen nog steeds even lang duren, zijn dit de kortste dagen van het jaar. Vochtige dagen, die in een hoofdkussen van duisternis lijken te liggen. Het natte asfalt katapulteert waterdruppels van mijn fietsbanden langs mijn fietslamp de nacht in: het zijn oplichtende gensters die gloeien in het donker, alsof ik de nacht las met een fosforvlam in gang gehouden door mijn pedaalslagen. Ik haast me naar huis, naar mijn kat. Naar naasten die in dezelfde duisternis hun kamers warm voor me houden. Het geringe daglicht van december laat maar weinig indrukken toe. Vandaag slechts één: een man van eind de vijftig die in de trein geduldig wacht om uit te stappen, gekleed in een confectiejas met aan zijn voeten blauwe klittenbandschoenen – velcro’s.

Ik kan me nauwelijks bedwingen om de vier flappen aan zijn voeten veelvuldig open en dicht te kritsen. Te kritsjen? Het gevoel van klittenband laat zich heel moeilijk in woorden vatten: kritsen, kratsen? Gripsen, Grapsen?  Kritsjen toch maar. Zoals velen kon ik me als kind eindeloos over mijn velcroveters verbazen. Het geloof dat die dingen daadwerkelijk aan elkaar kleefden steeds weer opheffend voor het genot van dat geluid, van de sensatie. In de schaduw van een struik een uur lang je voeten dichtgespen, zo liep de zomer toen. Ondertussen is het vijf uur. Het klittenband verzegelt mijn gedachten terwijl het donker wordt. Asvallend en nachtlassend race ik door de regen naar huis om daar bij mezelf in alle rust te partycrashen. De zetel zegt dag, de tv bromt hoi, het bed ligt wachtend op zijn rug. De rest van het jaar wil ik enkel nog meubelen strelen of mijn kat aanstaren. En hier en daar een mens heel minzaam aaien.