Deze column verscheen gisteren op DeMorgen.be
Elke week kiest onze taalcolumniste Ann De Craemer het #WoordVanDeWeek. Dat kan een actueel woord zijn, een hip nieuw woord, een woord dat een snaar raakt, een totaal vergeten woord of een woord dat allang had moeten bestaan. Deze week: nazomer.
September begint. Op zeldzame festivals gaan nog één keer alle handen in de lucht, drinkt men die ultieme lauwe pint, scandeert men een finaal ‘bis!’. Iedereen stampvoet maar voelt al het gekledder van september. De meute is uitgeput, blut, zongeslagen maar wil dat ene nummer een allerlaatste keer horen. Het einde van de zomer nadert. Bis! Wij willen meer maar dan met mate.
Geen enkel ander seizoen wordt zo slaafs op handen gedragen dat er een extra portie van nodig is, ongeacht wat de kalender of de meteorologie ook beweert. Wij willen meer zomer. Bonusgezelligheid. Het is niet zozeer een zucht naar vakantie maar eerder naar wat er ons van kindsbeen af over zomers werd ingeprent: dat ze zonnig zijn, onbekommerd, lommerrijk – oneindig lang luierend. In onze hoofden schuilt het beeld van een opgekrulde kat op een tuinhuisdak: de zomer als ingedommeld dier, spinnend om zoveel ledigheid. Tevreden met zijn eigen bestaan sukkelt de zomer van dutje naar dutje om zich slechts af en toe uit te rekken voor een streep Bob Marley of een barbecue. Vakantie is een introverte bezigheid. Af en toe feesten als de beesten maar toch voornamelijk pret in eigen vel.
Hoewel de Fransen kunnen pronken met een wielerronde waar de warmte van af spat, de Italianen van april tot november ondergedompeld lijken in dolce far niente en de Spanjaarden al in maart tortilla’s bakken op hun tinnen daken, slaat hun woordenschat de bal danig mis. ‘Été’, ‘estate’ of ‘verano’ zijn etiketten naast de kwestie. Meer noordwaarts zit het anders en beter. Waarschijnlijk een gevolg van het Germaanse verlangen naar die paar weken tussen juni en september wanneer wolken plaats maken voor UV, en tomeloze straling onze baksteensteden bij nacht als zwoele lijven doet gloeien. In ‘zomer’ zit ‘zon’, in ‘summer’ ‘sun’ en in ‘Sommer’ ‘Sonne’. Nederlandstaligen, Engelssprekenden en Duitshorenden verpakten allemaal hun zeldzaamste goed in hun favoriete seizoen. Ook al is het meestal letterlijk maar zozo, in de taal laat de jaloezie zich voelen. Het is niets minder dan vocabulaire hunkering, warmte-annexatie. Met ‘nazomer’ als noodwoord die die drang naar hitte en vakantie moet vatten.
‘Nazomer’ is daarom perfect gekozen. Het klinkt troostend en heeft veel weg van het in films vaak gebruikte magic hour: het uur vlak na zonsondergang wanneer het licht zachtmoedig en melancholiek is – flatterend voor huid en ziel. Het magische uur mag dan lieflijk ogen, met de zon achter de horizon is de scherpte in de wind al duidelijk voelbaar. Zo is het ook met nazomers. Ze schotelen ons zon voor maar kunnen de schijn steeds moeilijker hoog houden: de schaduwen worden langer, de lucht klinkt leger, bladeren schamen zich al merkbaar aan hun bomen. Nazomers zijn zinsbegoocheling. Het is de romanticus die in hun mythe gelooft.
Ondanks de stilaan aftakelende dagen is dit niettemin een oproep: laat ons onbesuisd de nazomer omarmen. Met een deken in de tuinstoel, met glühwein aan het zwembad, met een infraroodbrander in de nek op een leeg terras. Voor wie dat echt wil, komt deze maand de vakantie nog eens langs. Ode dus aan een fantoomseizoen en een woord dat niet inhoudt wat het inhoudt. Bis!