Gisteren werd bekendgemaakt dat de Muur van Geraardsbergen en de Bosberg worden opgenomen in het parcours van de Omloop Het Nieuwsblad van 2018, én dat de meet in Meerbeke ligt. Een heuglijke beslissing. Over het schrappen van de monumenten Muur, Bosberg en Meerbeke uit de Ronde van Vlaanderen schreef ik in het voorjaar van 2016 deze reportage voor het fantastische wielermagazine Bahamontes. (Voor een abonnement op Bahamontes, klik hier.)
Muur, Bosberg, Meerbeke: bijna dertig jaar lang was het de Heilige Drievuldigheid van de Ronde van Vlaanderen. In 2011 besliste Flanders Classics er anders over en werd de meet naar Oudenaarde verlegd. Hoe groot is het gemis bij de bewoners op het oude parcours?
‘Heer, ik ben niet waardig dat gij tot mij komt, maar spreek en ik zal gezond worden.’ Twaalf mensen prevelen de woorden van de priester mee. Een man kan een hoestbui amper onderdrukken. Hij is niet de enige die gezond moet worden: op de koudste dag van het jaar weerklinkt in de kapel waar ik de misviering bijwoon symfonisch gekuch. Boven aan een zuil prijkt een bord met daarop in vette letters: ‘Camerabewaking. Hier ziet men u.’ In mijn tijd zag alleen God mij, maar Zijn vermanende vinger zal niet hebben volstaan in een kapel die zo bekend en drukbezocht is als deze: die van de Oudenberg op de Muur van Geraardsbergen.
Terwijl de priester de hostie uitdeelt, glijdt mijn blik over de muren, waaraan honderden dankbetuigingen van gelovigen hangen. Op een ervan lees ik: ‘Uit dankbaarheid voor mijne genezing. M. Van Peteghem. Ophasselt, 2-6-1919’. In mijn verbeelding is M. Van Peteghem een voorvader van P. Van Petegem, die geen genezing maar wel een glorieuze overwinning te danken heeft aan de taaie steenpuist die nu in het halfdonker ligt te glimmen van de ijzige kou. Het was hier dat de Zwarte van Brakel in de Ronde van Vlaanderen van 2003 zijn vleugels omgorde en alleen Frank Vandenbroucke kon volgen. Op de Bosberg kreeg ‘De Peet’ het lastiger, maar uiteindelijk mocht hij in Meerbeke de gebalde vuisten ten hemel richten.
Dertien jaar later treuren de kasseien van de Muur om wat nu slechts een verre herinnering is. ‘Kaalkoppen van steen, met stomheid geslagen’: het is een vers uit een gedicht van Willie Verhegghe op de Vesten van Geraardsbergen, maar het lijkt wel een beschrijving van de kasseien van de Muur anno 2016. Al vier jaar heeft er tijdens dé wielerwedstrijd van het jaar geen coureur meer over gedokkerd.
De historie is in Vlaanderen inmiddels bekender dan een Bijbelverhaal: toen Wouter Vandenhaute met Flanders Classics de organisatie van de Ronde in handen kreeg, besloot hij in 2011 de aankomst naar Oudenaarde te verplaatsen. Niet langer een eindstreep in Meerbeke, en dus ook geen Muur en Bosberg – toen al bijna drie decennia de laatste twee hellingen van de Ronde. Het halve land was in shock toen het nieuws werd meegedeeld. De Muur, in het collectieve geheugen van wielerminnend Vlaanderen de genadeloze scherprechter van de Ronde, werd ten grave gedragen. Bloemen noch kransen – maar wel volkswoede en verontwaardiging. Hoe kon men een monument als de Muur zomaar slopen? Zelfs Alex Roeka – nen Ollander, jawel! – had ‘onze’ stenen trots in 2009 nog bezongen:
Ja, dit is de muur en hij is diep en vuil,
Een spleet, gat, knekelkuil. Hoe kom ik eruit?
Hij hangt aan mijn rug als een blok beton,
Knijpt de godvers uit mijn droge tong.
Ah hond, ja hond, nu moet je gaan.
En gegaan werd er op de Muur. Eric Vanderaerden in 1985. Johan Museeuw in 1995. Fabian Cancellara in 2010. Geen Vlaming die niet aan zijn zetel gelijmd zat zodra de stem van Michel Wuyts een paar decibels de hoogte in ging ter aankondiging dat de Muur op komst was. Ook de spanning in de huiskamers piekte op dat moment, want iedereen wist dat het Uur des Oordeels nabij was. Het publiek op de Muur: rijen dik. Hun geroep: een koor in een gewijde arena. Hun duivels genot: de wetenschap dat wie nabij de kapel kraakt geen wederopstanding meer moet verwachten.
Een herder op de Kapelmuur
Op de Muur wordt vandaag alleen nog de Onze Lieve Vrouw van de Oudenberg aanbeden. Dat vindt zelfs priester François Mbiyangandu jammer. Negen jaar geleden kwam hij als missionaris 2.0 naar ons land. Een koersfiets had hij in vaderland Congo nog nooit van dichtbij gezien, maar sinds de kapel op de Oudenberg zijn thuis is en hij er elke ochtend om zeven uur de mis doet, is dat wel anders.
Het is twintig voor acht. De gelovigen zijn opnieuw de vrieskou tegemoet getreden. François heeft in de sacristie zijn kazuifel over een kapstok gedrapeerd en komt naast me zitten. ‘De Ronde!’, zegt hij met rollende –r. Vijf jaar lang is hij present geweest. ‘Ik moest wel’, lacht hij. ‘De mensen waren zo enthousiast dat ze stoelen uit de kapel haalden om de coureurs beter te zien.’ En dus werd François op die magische zondag in april ook letterlijk de goede herder van zijn kapel. ‘Het leek soms alsof de mensen buiten zinnen waren. Ik bedoel dat niet negatief – het was alsof ze in een soort trance geraakten.’ François was vooral aanwezig om zijn kapel te beschermen, al groeide elk jaar ook de belangstelling voor de fiets. ‘Ik ben geïnteresseerd, dat wel, maar zoals Vlamingen een hele dag voor de televisie zitten – nee, dat kan ik echt niet.’ Hij schudt het hoofd; grinnikt. ‘Ik denk dat God jullie een wielergen heeft geschonken dat alleen in deze streek voorkomt.’ En toch: de koers is ook in zíjn bloed geslopen. ‘Ja, ik beken. Het voorlaatste jaar dat de Ronde hier passeerde, ben ik op zaterdag een stukje meegereden met de wielertoeristen. Op een mountainbike, van de Denderbrug tot in Meerbeke. Voor mij was dat een prestatie.’ Heeft François ooit de Congoberg beklommen? Hij kijkt verbaasd. ‘Een Congoberg? Hier?’ ‘Jazeker’, zegt een man die al een tijd nieuwsgierig aan het meeluisteren is. Paul verzorgt elke zondag de voorbeden in de kapel. Hij is mee met zijn tijd, want daarnet bad hij voor mensen met een burnout en voor studenten in de blok. ‘Ja, François, in Vollezele is er een Congoberg.’ Minzame glimlach: ‘Dan moet ik die eens beklimmen.’ Dat heeft Paul al ettelijke keren gedaan, net zoals de Muur van Geraardsbergen. ‘Ik woon hier vlakbij, dus de Muur zit in mijn benen. Natuurlijk was ik er elke Ronde bij. Ik wil niet oordelen, maar men heeft de mensen hét feest van het jaar afgepakt. Dan is het normaal dat de emoties zo hoog oplaaien. Onze burgemeester was dit jaar opnieuw colèrig, omdat er zelfs voor de 100ste editie van de Ronde geen uitzondering werd gemaakt. Had men nu ter ere van de Muur geen specialleke kunnen doen?’ François knikt. ‘Op de dag van de Ronde was dat hier een stukje Congo. Uitbundigheid. Dansen. Lachen. Springen. De mensen zijn niet content, hé, dat ze dat kwijt zijn.’
De tranen van Eddy Bosberg
François snort tien minuten later in een Volkswagen Polo zijn vertrouwde Muur naar beneden. Zelf tuf ik over gladde wegen een pak behoedzamer richting wat sinds 1975 de laatste beklimming van de Ronde was: de Bosberg. Na twee kilometer zie ik in een voortuin een gigantische en knalrode plastieken pitbull de tanden bloot grommen. Misschien vertolkt hij de woede van deze streek tegenover een man wiens naam in Geraardsbergen niet is gevallen, maar op de Bosberg wel: Wouter Vandenhaute.
‘Geld, hé,’ zegt een man met een hond – geen pitbull maar een doodbrave labrador – die naar de top van de berg is komen wandelen. Marcel Collyns is gepensioneerd NMBS-medewerker en woont al zijn hele leven op een kilometer van de Bosberg. ‘Wie alleen maar de Ronde op den televies heeft gezien, die heeft niemendal gezien. Er was hier ambiance en leute, en pinten à volonté in café De Uitkijktoren.’ Hij wijst naar de overkant. ‘Dat was vroeger ginder, maar nu is er iets nieuws. Tja, alles verdwijnt op den duur, zeker?’ Voor Marcel is er maar één schuldige voor het vertrek van de koers uit zijn streek. ‘De centen, hé, mevrouw, de centen. In Oudenaarde hebben ze er meer dan hier, en dat wist Vandenhaute. Ik kijk nog naar de koers, maar thuis is dat een andere belevenis. Ik heb hier zowel in ’89 als in ‘91 Edwig Van Hooydonck omhoog zien vlammen. Het is aan de Bosberg dat hij zijn twee Rondezeges te danken heeft!’ Flashback naar mijn eigen kindertijd: de overwinning van ‘Eddy Bosberg’ in 1989 is een van mijn eerste wielerherinneringen. Mijn vader veerde op uit de zetel toen onze landgenoot over de meet kwam in Meerbeke, en moest zelf zijn tranen bedwingen toen Van Hooydonck op het podium stond te huilen. Marcel knikt. ‘Dat was zo schoon. En dat heeft zich allemaal hier afgespeeld. Wij waren fier, hé, madame. Precies alsof we zelf ook gewonnen hadden. En nu – nu is het niet eens de Ronde meer. Het is een kermiskoers geworden. Rondjes rijden over de Oude Kwaremont en de Paterberg. Heb je de voorbije jaren die finale al eens deftig bekeken? Je moet geen oude mens zijn om daarvan in slaap te vallen. Vroeger begon het spellement op de Muur, en wie op de Bosberg nog van katoen kon geven, die toonde wat hij waard was.’ Een hardloper rent voorbij, strak in het joggingpak, iPod in de oren. ‘Voilà, kijk, nu hebben we hier meer lopers dan coureurs. De wielertoeristen komen steeds minder, want wie spreekt er nog over de Bosberg?’
Op de plek waar ooit het oer-Vlaamse café De Uitkijktoren was, is er nu een ‘eet-en praatcafé’ met de exotische naam El Faro. Eigenaar is de dochter van de voormalige uitbater van De Uitkijktoren, dat in mei 2009 werd gesloopt. Nancy en haar man Danny stelden alles in het werk om met de nieuwbouw klaar te zijn tegen de Ronde van 2010. Dat lukte, maar een jaar later zagen ze de koers een laatste keer passeren. ‘Natuurlijk is dat spijtig’, zegt Nancy, terwijl Dimitri Vegas & Like Mike in de achtergrond aan het hummen zijn. ‘Maar we moeten ook eerlijk zijn: voor ons is het jammer omdat we commerçanten zijn en de Ronde een topdag was. Ik vind het misschien nog erger voor de mensen uit de buurt – vooral de ouderen, voor wie die dag een echt ritueel was geworden.’
Wanneer ik weer naar mijn auto stap, zie ik tegenover El Faro een bord met daarop een cartoon van Nesten. ‘Bosberg…. Alléén voor Taaie Flandriens’, staat er bij een tekening van Van Hooydonck. De kleuren zijn afgetrokken; het hout van het bord vermolmd.
‘Het is allemaal de schuld van Willy Naessens!’
De renners die stijf van de adrenaline de finish in Meerbeke naderden, zullen de Halsesteenweg niet hebben aanschouwd zoals hij er zonder de grandeur van de Ronde uitziet: een steenweg waarvan we er in Vlaanderen dertien in een dozijn hebben. Kaarsrechte baan. Te smalle fietspaden. Grijs wegdek waarboven immer mistroostigheid zweeft. Wapperende vlaggen van de Gamma. De vergane glorie van een versleten reclamebord dat ooit wit is geweest: ‘Alain’s Haargalerij, Halsesteenweg 5. Hautte Coiffure. Voor hem. Voor haar’.
Tussen al die vaalheid zou je bijna geen oog meer hebben voor de groene ramen van café Onder de Linde, dat pal aan de voormalige eindmeet van de Ronde ligt. Het is er zondag kaartdag. Aan vier tafels zitten telkens vier mannen (gemiddelde leeftijd: 70 jaar) te spelen. Cafébaas Peter De Freyn wast en droogt glazen alsof hij zijn hele leven niets anders heeft gedaan – en zo is dat ook. Opgegroeid in het café. Meegemaakt hoe in 1973 de Ronde naar Meerbeke werd gehaald. ‘Daar’, wijst hij naar de kaarttafel het dichtst bij de toog, ‘die man met het witte haar; die zat toen in het organisatiecomité.’ Peter heeft alle winnaars over de meet zien rijden, van 1973 tot 2011. De mooiste herinnering? Merckx, die in 1975 de bloemen mocht ontvangen. ‘En ik’, zegt de man naast me die zijn Westmalle Triple gedecideerd op de toog plant, ‘ik heb hier nog met Sean Kelly staan klappen! Toen was de wielrennerij nog toegankelijker dan nu. Dat de Ronde hier niet meer arriveert, dat is een geldzaak, maar gans de koers draait toch veel meer om de euro’s dan vroeger? De renners verdienen veel, te veel, en na de koers worden ze direct naar een chique bus gebracht.’ Peter knikt. ‘De Planckaerts zijn zich hier na de Ronde nog komen wassen. Dat kan een mens zich vandaag niet meer voorstellen.’
Luc – de man met de Westmalle – heeft zijn actieterrein sinds 2012 verlegd en gaat nu naar de aankomst in Oudenaarde kijken. Hij was niet kwaad op Wouter Vandenhaute. ‘Om kwaad te zijn, moet je nog geloven dat je iets kan veranderen. Ik wist direct dat het kalf verdronken was. Er is nog een petitie geweest, maar tegen het grote geld konden wij als kleine vissen niets beginnen. Maar ontgoocheld was ik wel. De welgezindheid van de mensen die dag van de Ronde – dat was uniek. Alleman kwam overeen; alleman was content; alleman dronk een pint.’ Luc voegt de daad bij het woord en zet zijn glas aan zijn lippen. ‘Je mag dat weten: op de dag van de Ronde had ik kriebels in mijn buik, en op mijn leeftijd komt dat niet veel meer voor.’
Schaterlach aan de toog, en een glimlach van een man in een hoek van het café, die alleen aan een tafel zit. Evarist Van der Perre – gele wielertrui, geruite kniekousen – is tachtig jaar, maar rijdt nog elke zondag vijftig kilometer. ‘En vanaf maart doe ik dat ook op woensdag. Met een vrouwenfiets, want ik ben niet meer van de jongste. Maar pas op, zunne! Ik heb thuis twee koersfietsen, een mountainbike én mijn rollen, dus gaat uw lichteken op hoe zot ik van de koers ben?’ Evarist wilde zelf ooit wielrenner worden, maar tijdens zijn tweede koers, zestien jaar was hij, werd hij door een andere coureur van de weg gereden. Van zijn ouders mocht hij niet meer koersen, dus werd het voetbal. ‘Vierentwintig jaar lang, tot in 1ste provinciale, en tot mijn achtendertigste.’ Maar Evarist bleef het wielrennen volgen. ‘Ik woon al van in 1956 in Meerbeke. Ik ben nog naar den arrivé gaan kijken in Wetteren – mensen vergeten dat, hé, dat de koers niet altijd hier is toegekomen. Ik heb Raymond Impanis daar nog zien winnen. Maar toen de Ronde naar Meerbeke werd gehaald, wel ja, ik was daar neig content mee. En nu zijn we ze kwijt.’ (stilte) Jaja, hé. Ja. Het kan wel zijn dat het met geld te maken heeft, maar wat ik vooral spijtig vind, is dat het de Ronde van vroeger niet meer is. Van mij mag de aankomst in Oudenaarde liggen, maar ze hebben van de Ronde een criterium gemaakt. Daar ben ik nog het meest kwaad voor.’ Hij lacht. ‘Allez ja, in zoverre dat een ouwe mens van tachtig jaar nog kwaad kan zijn. Maar ik ben hier graag gekommen, oeioeioei. Ik heb de rossen nog zien winnen, Van Hooydonck, hé, en hij stond te bleiten gelijk een klein kind. Dat was schoon, maar jong toch, dat was schoon.’
Aan een van de kaarttafels wil ik de man spreken die in het organisatiecomité zat dat de Ronde naar Meerbeke bracht. Maar hij wil niets kwijt – zelfs niet zijn naam. ‘Het is ermee gedaan, meer valt daar niet over te zeggen.’ Hij gooit een kaart op tafel. Zijn kaakbeen trilt. Hij staat op en zoekt een plek aan de toog. Zijn kaartcompagnon haalt verontschuldigend de schouders op. Gaston Masfranckx is de grootvader van profrenners Jérôme Baugnies en Julien van den Brande, die hier ook hun supporterslokaal hebben. Gaston heeft zo zijn eigen mening over het vertrek van de Ronde uit Meerbeke. ‘Het is allemaal begonnen met de baas van het kasteel op de Muur van Geraardsbergen. Die had daar al een tijdje een viptent, maar zodra de koers van Flanders Classics was, vroeg Vandenhaute daar geld voor. De kasteelheer wilde niet betalen, en omdat er in Geraardsbergen te veel miserie was, is de koers er weggetrokken – en dus ook uit Meerbeke.’
‘Ach, nee jong. Het is allemaal de schuld van Willy Naessens!’, snuift de man tegenover Gaston. Willy Naessens? ‘Vaneigens!’, zegt Rik. ‘Die kan in Oudenaarde een heel vipdorp zetten, en omdat hij zoveel geld heeft, is het nu daar te doen. Cinema, dat is het!’
‘Nee, geld!’, zegt Gaston.
‘Geld is cinema!’, zegt Rik.
‘Als het zo voortgaat, menneke, zullen we moeten betalen om naar de koers te gaan.’
‘Mevrouw’, neemt Rik weer het woord, ‘dat was de schoonste koers van Vlaanderen, en Willy Naessens heeft ons dat afgepakt. Zo’n sjieke arrivé, allez allez, hoe is ’t mogelijk?’ Rik heeft dorst en bestelt er nog een. ‘Mijn vader ging vroeger bedelen in ’t stad voor vijftig frank, om een kermiskoers te organiseren. Toen was de sport nog van de kleine man. Maar nu!’
De discussie gaat verder. Pinten worden aangerukt en kaarten op tafel gegooid. Is het nu de schuld van Willy Naessens, Wouter Vandenhaute, of de kasteelheer?
Dat ik moet terugkomen, zeggen de mannen aan de toog, en dat ze hopen dat de koers ook terugkeert. Buiten steek ik de straat over en zie ik voor de Sint-Pieterskerk het monument voor de Ronde van Vlaanderen dat er in 2006 werd ingehuldigd. Eén renner houdt verbeten het stuur vast; een ander gooit de handen in de lucht. Daarachter ligt het kerkhof. Niemand die het toen kon vermoeden, maar het monument is een grafzerk geworden. Ooit lag de ziel van Vlaanderen, kerk, koers en café, hier op een zakdoek. De kerk loopt leeg. De koers is vertrokken. Wat overblijft, zijn de herinneringen, en de stigmata van de stervelingen van Muur, Bosberg en Meerbeke, voor wie de Ronde een dag in het paradijs betekende. Of en wanneer de wonden weer zullen dichtgroeien, dat weet wellicht alleen de Onze Lieve Vrouw van de Oudenberg.
wondermooi geschreven!