Altijd zomer

En nie willn zomern, é’, zegt een oude dame met een zware boodschappentas waaruit een pak prei steekt. Ze is een van mijn nieuwe buurvrouwen in het appartementsgebouw naast het mijne, en waarover praat je als je mensen nog niet goed kent? Juist: het weer.

Dat de zomers in haar jonge jaren beter waren, zegt ze. Dat het weer toen geen zotte kuren had. Dat ze geen zonnecrème nodig had want – ze wijst naar de hemel – dat er boven ons nog geen gat in de lucht zat.

Ik knik, al durf ik niet te zeggen dat ik me afvraag of dat wel waar is, dat de zomers vroeger zoveel beter waren. Misschien denken we dat vooral omdat de menselijke geest over die wonderlijke eigenschap beschikt om van het verleden vooral de goeie herinneringen te onthouden en de slechte te vervagen. Het is waarom vrouwen, ondanks de helse pijn, kinderen blijven baren, en het is waarom we, ondanks de scherven van een gebroken hart, in de liefde blijven geloven.

Het is ook waarom ik van de zomers van vroeger vooral die momenten onthoud waarop het niet, zoals zo vaak in België, grijs was of regende, maar de zon naaldenprikken uitdeelde op mijn huid. 1988: met mijn ouders en zus op het Noordzeestrand. Een zandkasteel gemaakt en zo roodverbrand dat het koele water uit de tuinslang waarmee mijn moeder ’s avonds het zand van me spoelt vloeibare zalf op een wonde is. 2002: een godvergeten julimaand, maar het best herinner ik me de knalgroene ligzetel die ik kocht toen augustus eindelijk zon bracht en ik me als een camouflagedier in het gras installeerde, met als enige doel helemaal niets te doen. 2014: mijn neefje is zes jaar en ik zeg hem dat hij niet op het asfalt achter mijn terras mag gaan zitten, omdat het bloedheet is. ‘Maar het asfalt bloedt toch niet?’, antwoordt hij – met de verwondering waarmee alleen kinderen onze taal kunnen ontleden.

Terwijl voorbije zomers door mijn hoofd flitsen, vraagt de oude vrouw mij of ik op reis ga. Ik zeg dat ik dat nog niet weet. ‘Ik ga niet meer op reis’, zegt ze beslist. ‘Als je oud bent, ben je rap content, hé.’ Ik zeg haar dat ik dat ook ben, en ze antwoordt gevat: ‘Oud of rap content?’ Haar ogen glimmen nog meer dan de roze stof van haar boodschappentas wanneer ze vertelt dat ze verlangt tot de schoolvakantie begint, want dat dan haar vijf kleinkinderen vaker op bezoek zullen komen. ‘Straks komt de oudste’, zegt ze, en ze wijst naar de prei in haar tas. ‘Ik ga soep voor hem maken, want hij moet studeren en soep is kloekte, alleszins met dit weer.’

Ze zegt ‘goeiendag’ en ‘tot later’, en ik wandel naar mijn appartement, en denk: voor wie de gave heeft om rap content te zijn, is het altijd zomer, ook als de regen maar blijft komen.

 

Deze column verscheen in de Krant van West-Vlaanderen van 18 juni 2016.