‘Een zoon van Limburg’: Chrétien Breukers meets Bob den Uyl

Unknown

‘Wie weggaat, trekt ook zijn wortels uit de grond en is daarna niet zo gemakkelijk weer terug te planten, zelfs als hij dat zou willen.’

Het is een van de vele zinnen die ik wil onthouden uit Een zoon van Limburg van Chrétien Breukers, die vooral bekend is als de drijvende kracht achter de succesvolle literaire site De Contrabas, en verder ook zijn strepen heeft verdiend als dichter en bloemlezer.

Breukers weet waarover hij het heeft als hij in dit prozadebuut over wortels en grond schrijft: hij groeide op in Nederlands Limburg, dat hij als jongeman met alle macht wilde verlaten omdat hij eigenlijk liever geen Limburger maar een, nou ja, wereldburger wilde zijn. ‘Ik vroeg me alleen af hoe ik zo snel mogelijk uit het huis uit kon, weg, de grote wereld in.’ Maar pas wanneer hij met beide benen in die grote wereld staat (Nijmegen, Amsterdam en uiteindelijk Utrecht), wordt hij ook werkelijk Limburger, onder meer omdat anderen hem daar tijdens zijn ‘verblijf in Holland’ ( zo omschrijft hij het treffend, als een ‘verblijf’) op wijzen. Het overkwam hem dat ‘allerlei mensen die konden rekenen en schrijven, mensen die min of meer functioneerden in het maatschappelijk bestel, mij vroegen of “dat nou een beetje uit te houden was, in Limburg”, of ze zeiden “ik ben er nooit geweest, maar het schijnt wel mooi te zijn, met heuvels”.’

Herkenbaar: ik kom zelf uit West-Vlaanderen, ook al zo’n ‘randprovincie’, die ik in 2008 ontvluchtte omdat ik net als Breukers de wijde wereld in wilde. Eenmaal ik echter in Brussel woonde, werd ik meer West-Vlaming dan ooit, en voelde ik zelfs de aandrang om mijn roots te verdedigen toen mij op recepties waar mensen zich heul belangrijk vonden smalend werd gevraagd of West-Vlaanderen niet die provincie is waar meer varkens dan mensen wonen. Oh, dacht ik toen, ik ben dus toch wat ik dacht niet te (willen) zijn: een West-Vlaming. Dat Breukers het belang van zijn wortels erkent, en toegeeft dat ze meer invloed op hem hebben dan hij lang heeft gedacht, vind ik dapper, want al te vaak zie ik in het literaire wereldje (waartoe ik naar het schijnt ook behoor) mensen die, eenmaal ze in de ‘de grote stad’ wonen, het liever niet meer hebben over hun vorige leven in ‘de periferie’, waar men in ‘de grote wereld’ vaak en graag op neerkijkt. Zo niet Breukers: ‘Ik voel mij met de er heersende mentaliteit [in Limburg] niet verwant, noch voel ik overdreven veel liefde voor de bewoners. Maar ik kom ervandaan en dat heeft mij bepaald, dat bepaalt mij nog steeds. Haat en afkeer zijn lange tijd mijn drijfveer geweest. Iets te lang.’ In dat opzicht gaat Een zoon van Limburg bijlange niet alleen over Limburg, maar vertelt het een universeel verhaal, namelijk dat van de worsteling en de haat-liefdeverhouding van iemand met zijn roots.

Geen plot, maar who cares?
Ik keerde zelf uiteindelijk terug naar mijn roots, omdat ik me in Brussel al te zeer ontworteld voelde. Dat deed Breukers niet, al is dat misschien niet helemaal waar: Limburg speelt nog zo’n belangrijke rol in zijn hoofd en leven dat hij er een heel boek aan heeft gewijd.

Dat boek is een van mijn fijnste leeservaringen van de voorbije tijd geweest, en niet alleen omwille van de herkenbaarheid van het vergelijkbare West-Vlaming-/Limburgergevoel. Wat me ook zeer heeft gecharmeerd, is dat Een zoon in Limburg een autobiografie in fragmenten is, en de reden voor die vormkeuze licht Breukers ontwapenend eerlijk toe. Hij heeft, lang geleden al, vijf pogingen ondernomen tot het schrijven van een roman, maar, zo geeft hij toe, ‘eigenlijk zal ik nooit een roman kunnen schrijven omdat ik gewoon niet in staat ben om een tekst van een zo grote omvang te structureren. Ik ben misschien wel een schrijver, maar dan wel een schrijver die de korte baan bewandelt.’ En: ‘Ik lees met heel veel plezier onaffe teksten, flarden, uit fragmenten opgebouwde bouwsels van mensen die moeite hadden, blijkbaar, met het componeren van een groter geheel.’

Bob den Uyl revisited
Een zoon is Limburg is dus opgebouwd uit fragmenten, die je, als je het boek eenmaal uit hebt, niettemin een treffend beeld geven van zowel de man als de schrijver Breukers – en mooi is hoe die vormkeuze voor hoofdstukken zonder ogenschijnlijk verband perfect aansluit bij de – als ik het dure woord mag gebruiken – ‘hybride identiteit’ van Breukers: die identiteit is eigenlijk, zowel wat de man als de schrijver betreft, net zo fragmentarisch als de opbouw van zijn boek. Want is hij nou Limburger, Hollander, of Einzelgänger? En is hij het liefst dichter, prozaschrijver, bloemlezer, of lezer? Hij is het allemaal, en pas als je al die puzzelstukjes samen legt, weet je wie Breukers is – net zoals je, wanneer je dit boek zonder samenhang dichtslaat, weet dat de samenhang net uit de optelsom van al die losse beschouwingen bestaat.

Verrassend qua onderwerpkeuze is dan weer hoe hij een beeld van zijn complexe relatie met ‘zijn Limburg’ weet te schetsen door net dieper in te gaan op de clichés die mensen er altijd mee verbinden, zoals de fanfare, asperges, het roomskatholieke geloof en Limburgse vlaai. De mengeling van zelfspot en melancholie waarmee hij dat alles – én de literaire wereld waarin hij later zou terechtkomen – beschrijft, deden mij vaak denken aan toon en stijl van Bob den Uyl. De opmerking waarmee deze alinea eindigt bijvoorbeeld, lijkt vintage Den Uyl: ‘Lezen is een vlucht in de wereld van de taal, die naast de ‘gewone’ wereld bestaat. Het is een roes verschaffende vlucht, en het gevaar dat je eraan verslaafd raakt is zeker niet denkbeeldig. Er zijn gevallen bekend.’

Alleen in boeken kan hij wonen
Breukers is geen Limburger meer, maar is, sinds hij er wegtrok, ook nooit een ‘Hollander’ geworden. Is de man dan helemaal ontworteld en nergens thuis? Nee, want zoals Slauerhoff alleen in zijn gedichten kon wonen, zo woont Breukers het liefst in de wereld van woorden die hij voor zichzelf heeft opgebouwd – of het nu als lezer of schrijver is. De hoofdstukken waarin hij over zijn eerste ontdekking van de poëzie praat (op de bus tussen Leveroy en Weert), en over zijn leesverslaving, behoren tot de mooiste van het boek: ‘Het verlangen om alles te kunnen lezen is de ware en enige drijfveer van de lezer. Een lezer die niet alles wat er is geschreven wil lezen is geen lezer. Een lezer die alles wil lezen wat er is geschreven is niet goed snik. Lezen: de bedreigende buitenwereld moet worden bezworen, het fragmentarische moet heel worden gemaakt. Wie leest, is een paar momenten volledig, weer één met zijn ontbrekende helft, in dit geval een boek. Hij probeert het moment waarop hij het boek heeft gelezen en het terzijde zal gaan leggen uit te stellen, maar dat lukt hem niet. Hij wil verder, hij wil andere boeken lezen.’

Na dit prozadebuut moet Breukers beslist nog andere boeken schrijven, en dat hij geen plot kan opbouwen, is geen probleem, want zoals Den Uyl ook al schreef in Het reizen vereist sterke zenuwen: ‘Een waarschuwing: in dit verhaal gebeurt niets. Inderdaad, eindelijk een verhaal waarin niets gebeurt. Dank u. Jarenlang ben ik gebukt gegaan onder de heersende maning dat er in een verhaal, vertelling of verslag iets wezenlijks dient te gebeuren. Op een niet nader te omschrijven wijze is me geopenbaard dat dit een misvatting is. Er gebeurt al genoeg. Dus eigenlijk ook weer niets.’

Ook in Een zoon van Limburg gebeurt er niets, maar Breukers’ kracht schuilt erin dat hem dat niet belet om met zijn debuut de lezer mee te slepen. Er zijn overigens nog wel meer parallellen met Bob den Uyl: zo gaan ook bij Breukers veel dingen verkeerd, zoals toen hij dacht dat, eenmaal hij in de Randstad woonde, literair en maatschappelijk alles mogelijk zou zijn – wat niet het geval bleek. De nuchtere toon van de buitenstaander waarmee dat alles wordt beschreven, moge een spiegel zijn voor de vele schrijvers die denken dat ze literair en maatschappelijk meer voorstellen omdat ze in de Randstad leven, ver van bijvoorbeeld de Limburgse kerktoren, terwijl, als je goed kijkt, de grachtengordel gewoon de hoogste kerktoren van Amsterdam is.

Een zoon van Limburg, Chrétien Breukers, Uitgeverij Marmer, 2014, 283 p.