Morgen is Oorlog en terpentijn van Stefan Hertmans een grote kanshebber voor de Libris Literatuurprijs. Naar aanleiding daarvan kwam De Morgen dit weekend terug op de reeds gestelde vraag of de roman geen ‘vervalsing’ is. Eind maart vroeg Arnon Grunberg zich in een essay in NRC Handelsblad namelijk af of de oorlogsdagboeken van zijn grootvader waarop Hertmans zich baseert niet verzonnen zijn.
‘Volkse kunst’
Grunberg heeft zijn theorie over een eventuele vervalsing niet gelanceerd als een beschuldiging aan het adres van Hertmans – wel integendeel. Want, zo schrijft hij in zijn essay: ‘Literair wordt Oorlog en terpentijn pas werkelijk interessant als we de theorie hanteren dat we met een vervalsing te maken hebben, waarbij Hertmans zelfs de schilderijen die van zijn grootvader zouden zijn en die in het boek zijn afgedrukt eigenhandig heeft geschilderd.’ Zijn redenering luidt als volgt: wie geweld, in dit geval dat van WOI, esthetiseert, loopt het risico dat geweld te verheerlijken, en daardoor als een voyeur te worden beschouwd. Stel dat Hertmans de dagboeken van zijn grootvader zelf verzonnen heeft, dan is dat probleem op geniale wijze omzeild, aldus Grunberg. Door te doen alsof hij slechts de indrukken van een ooggetuige kopieert, kan Hertmans het obscene tonen zonder zelf obsceen te worden. ‘Vanuit dat perspectief’, aldus Grunberg, ‘is Hertmans’ roman groots en wanhopig en daarvoor verdient hij de Libris Literatuurprijs.’
Als Oorlog en terpentijn géén vervalsing is, vindt Grunberg de roman niet zo waardevol als wanneer dat wel het geval zou zijn: ‘Als deze roman geen vervalsing is, dan heeft Hertmans wellicht zijn eruditie en academische uitstapjes als een vergissing beschouwd, een omweg, en is hij tot de conclusie gekomen dat hij zich thuis voelt bij wat ik gemakshalve maar even ‘volkse kunst’ zal noemen.’
Zelf geloof ik dat de cahiers waaruit Hertmans in Oorlog en terpentijn put echt zijn. Dat zei de auteur vorige week ook zelf in De Standaard: ‘Misschien heeft mijn grootvader het niet letterlijk zo geschreven, maar het is wel waarachtig wat er staat. (…) Ik heb Arnon laten weten dat hij wel iets op het spoor is, maar dat het anders zit dan hij denkt. De cahiers zijn echt.’
Enggeestige literatuuropvatting
Als ze dat niet zouden zijn, en Hertmans dus ‘liegt’, zal ik het boek niet minder waardevol vinden en me als lezer niet bedrogen voelen, want hoe dan ook heeft het boek me literair genot bezorgd, en het is nog altijd het voorrecht van de romancier om de werkelijkheid te kneden en de lezer desgewenst zelfs op het verkeerde been te zetten. Grunberg echter vindt het boek alleen goed als het aan zijn persoonlijke literatuuropvatting beantwoordt, en wat me in zijn kritiek nog het meest stoort, is dat hij Oorlog en terpentijn opzijzet als ‘volkse kunst’ indien de cahiers authentiek en autobiografisch zijn.
Alleen dus als de romancier een spel speelt met de werkelijkheid, wordt het interessant. Literatuur die dat niet doet als ‘volkse kunst’ opzijzetten, getuigt van een enggeestige en achterhaald-postmoderne opvatting over literatuur. Als volgens Grunberg het métier van Hertmans zich vooral zou moeten situeren in de mate waarmee hij met de werkelijkheid heeft gespeeld, dan negeert hij vele andere kwaliteiten van Oorlog en terpentijn, of zoals Peter Verhelst zei in De Morgen: ‘Alle talenten van Hertmans (poëzie, essay, proza, dagboek) komen samen in dit boek. Dit is zoals literatuur moet zijn: slim, ontroerend, goed geschreven.’ Het boek is overigens zoveel meer dan de cahiers: het is voor mij vooral een portret van een kleinzoon over zijn grootvader.
Oh nee, de markt!
Dat het boek mogelijks des te meer ontroert omdat het waarheidsgetrouw is, is vermoedelijk wat Grunberg onder meer bedoelt met ‘volkse kunst’: autobiografisch wordt als minder ‘kunstzinnig’ beschouwd, en gewantrouwd als een selling proposition waarmee men meer lezers hoopt te bereiken, omdat die heden ten dage (naar verluidt) het meest van waargebeurde verhalen houden. Op dat vlak heeft Hertmans volgens Grunberg toegegeven aan de wetten van ‘de markt’, en als hij het boek niet als vervalsing heeft bedoeld, is de verklaring ‘dat de ontwikkeling van een schrijver, of hij nu wil of niet, uiteindelijk wordt gedicteerd door de markt.’
Et voilà, daar hebben we het! Het laatste woord van Grunbergs essay dat al de hele tijd op zijn lippen brandde: de markt! De markt, dames en heren! Van Oorlog en terpentijn zijn inmiddels 100.000 exemplaren verkocht, en een schrijver die zo goed scoort, moet wel verraad aan de ware kunst hebben gepleegd: hij heeft namelijk de massa omhelsd! Het volk! De gewone lezer die van literatuur wél verdraagt dat ze niet per se ‘ontregelend’ is! De lezer die geniet van een verhaal dat, hoe durven we het woord te gebruiken, waarachtig is, en het daarna nog steeds literatuur vindt!
Als dat ‘volkse kunst’ is, dan geloof ik dat ‘volksschrijver’ het mooiste compliment is dat Hertmans voor zijn boek kan krijgen. Als Grunberg zo eenzijdig denkt in zijn beoordeling van wat wel of niet literatuur is, moet ik hem misschien verdenken van jaloezie, al heb ik altijd gedacht dat het ego van de Grote Hollandse Meester te groot is om voor dat gevoel nog ruimte te hebben. Maar misschien vergis ik me, want, zo schreef hij een paar jaar geleden in de Volkskrant: ‘Je hoeft geen vrienden te worden met mensen die er belang bij hebben je te verstoten uit hun groep. De motor achter alle schrijversvriendschappen is haat en jaloezie, al doen haat en jaloezie zich soms ook voor, dat geef ik toe, als bewondering. Daarom zoek ik mijn vrienden en kennissen het liefst in andere kringen.’
In hetzelfde artikel schreef Grunberg dat ‘de literaire wereld kan worden vergeleken met een kudde koeien die gedwongen is op een te kleine weide te grazen. Er zijn te veel literatoren die aanzien en roem, zowel nationaal als internationaal, wensen te vergaren en er is te weinig massa om dat aanzien te genereren.’
Dat Grunberg een Libris voor Oorlog en terpentijn alleen gerechtvaardigd zou vinden als het boek een vervalsing is – een uitspraak waarmee hij mijns inziens tegelijk de erfenis van Hertmans’ grootvader bekladt – getuigt van zo’n starre visie op literatuur dat het niet anders kan of het gras van het stukje postmoderne weide waarop Grunberg staat te grazen is dor geworden. Misschien moet hij, zoals Hertmans, eens over de prikkeldraad heen kijken en zien dat literatuur ook daar, in die vermaledijde werkelijkheid, voor het rapen ligt, en er waar meesterschap schuilt in die naakt op het papier weer te geven.
Dit stuk verscheen ook op de site van HP/De Tijd en DeMorgen.be
Geachte mevrouw De Craemer,
Uw opiniestuk getuigt van veel medeleven met Stefan Hertmans en van weinig verstand. Uw stellingname gaat inhoudelijk nauwelijks in op die van Arnon Grunberg, uw verwijten aan het adres van Grunberg zijn een beetje genant foutief en u vergeet in alle getroffenheid haast uw geliefde boek Oorlog en Terpentijn te verdedigen met argumenten.
Het interessante aan Grunbergs stelling is de vraag wanneer het spel tussen literatuur en fictie obsceen wordt. Dat doet er voor u kennelijk niet toe, zolang u er maar ‘literair genot’ aan beleeft. Vervolgens beticht u Grunberg ervan niet over literatuur te willen converseren: ‘Grunberg echter vindt het boek alleen goed als het aan zijn persoonlijke literatuuropvatting beantwoordt’, dat heet een poëtica. En daar valt mee te debatteren, liefst met argumenten. Dat vergeet u, en dat getuigt mijns inziens eerder van ‘een starre literatuuropvatting’. U doet vervolgens nog een poging door Grunberg ervan te betichten dat hij geen autobiografische aspecten duldt. U zult niet bekend zijn met de eerste romans van Arnon Grunberg, waarin autobiografische gegevens een grote rol spelen. Het gaat er niet om of literatuur een spel met de werkelijkheid speelt, want dat doet taal per definitie, het gaat er om op welke manier literatuur dat doet. Is het obsceen om waargebeurd geweld te esthetiseren? En kan literatuur met obscene menselijke verlangens handelen zonder het obscene nodig te hebben? Het getuigt van beschaving om taal in te zetten om obsceniteiten te ontmantelen. Doet Oorlog en Terpentijn dat? Waarom wel of niet? Ik geef u maar een aantal vragen om daadwerkelijk op Grunberg in te gaan.
Maar het enige wat u over het wezen van literatuur zegt, komt uit een citaat van Peter Verhelst: ‘Dit is hoe literatuur moet zijn: slim, ontroerend, goed geschreven.’ Als deze eigenschappen uw eigen ultieme poëtica vertegenwoordigen had u het vast goed kunnen vinden met Leni Riefenstahl of andere propagandakunstenaars.
Vervolgens toont u dat u weinig kennis heeft genomen van de literatuuropvatting van Grunberg, zelfs niet van het volkskrantartikel waaruit u citeert. In het artikel stelt Grunberg simpelweg op welke manier literatuur zich volgens hem verhoudt tot de markt en tot literaire kringen. Als u eens een roman van Grunberg zou lezen, ik raad het u vriendelijk aan, merkt u dat Grunberg geen kant kiest. Hij pleziert de markt door toegankelijk te schrijven en de literaire kringen door de mens in zijn obsceniteit te portretteren. Beide werelden stelt hij echter ook in vraag. Daarvoor hoeft u zelfs geen roman van Grunberg te lezen, het is het overduidelijke punt van het door u aangehaalde artikel: ‘het lijkt me een misvatting dat literatuur, wil zij waardevol zijn, een massaproduct moet blijven of worden, zoals het mij ook een misvatting lijkt dat iets wat onverhoopt een massaproduct is geworden per definitie geen goede literatuur kan zijn.’ Hier heeft u blijkbaar overheen gelezen voordat u, ogenschijnlijk verhit, begon te veronderstellen dat Grunberg de markt volledig verwerpt. In het artikel oordeelt Grunberg over de literaire kringen en de ingewijden, nergens over de markt. Sterker nog, ik ken weinig literaire schrijvers die de marktwerking zo bestuderen en effectief bespelen als Grunberg.
Bovendien, vermaledijde werkelijkheid dat voor het oprapen ligt naakt op papier weergeven is geen literatuur, dat is non-fictie. Fictie is altijd gekleed, of in ieder geval geschminkt. Hoe fictie en non-fictie met geweld omgaan had tot een interessante discussie geleidt. En of Oorlog en Terpentijn de Libris Literatuur Prijs zou moeten weet ik nu niet. Die kans heeft u laten gaan door te verzuimen zijn literaire kwaliteiten te verdedigen.
Daarom adviseer ik u verder om te kalmeren en terug te komen op de kern van de zaak, alvoren u een alinea schrijft met net zoveel uitroeptekens per zin als in de Donald Duck.