Vandaag zou Gerrit Komrij 70 jaar zijn geworden. Niemand is onmisbaar, zegt men, maar dat klopt niet: de leemte die Komrij nu al bijna twee jaar in de Nederlandse literatuur achterlaat, vind ik immens.
De laatste tijd zijn trouwens in sneltempo te veel mensen heengegaan die, elk op hun domein, monumenten waren.
Jan Hoet.
Hugo Brandt Corstius.
Leo Vroman.
Gerard Mortier.
‘Wie zouden we vandaag kunnen aanduiden als de opvolger van Komrij?’, vroeg iemand me onlangs. Ik antwoordde, naar waarheid, dat hij er geen heeft. ‘Joost Vandecasteele, misschien?’, kaatste mijn gesprekspartner de bal terug. Daar moest ik hardop om lachen, want Vandecasteele kan wel luid roepen, maar is qua stilistische bravoure – om maar één aspect van verschil te noemen – een dwerg naast Komrij. Want dat is precies wat Gerrit Komrij was: een reus. Een reus als polemist, als columnist, als dichter, als bloemlezer, en als vlijmscherpe pennenridder aan wiens kritisch oog geen onzin kon ontsnappen.
Gelukkige verjaardag, mijnheer Komrij. Was er een hemel, dan wens ik dat u daarin nog steeds aan het schrijven bent, en de dagelijkse rijstepap van alle arme drommels die ‘m eeuwig moeten lepelen meer smaakt geeft door met dat onevenaarbare stemgeluid uw overpeinzingen voor te lezen.
Laat me afsluiten met een paar alinea’s wijsheid van Komrij, die ik in tijden van verkiezingen en oeverloos ongeïnspireerd politiek geëmmer zeer toepasselijk vind:
“Het ontbreekt de regering, het ontbreekt de politici van alle partijen aan elk moreel of filosofisch wereldbeeld, aan elke begrip voor een culture hiërarchie. Blind staren ze in de toekomst. Hun waardenschaal is een stapel oud roest, waaruit ze nu eens dit, dan weer dat oppakken. Ze poetsen de scheepsbel schoon en vegen wat kruimels uit de kombuis en zien dat aan voor een staaltje stuurmanskunst. Terwijl het schip op de klippen loopt spartelen ze in een onderdekse kajuit rond in een teiltje en denken gewichtig dat ze het nat houden. Ze redeneren in procenten, niet in cultuur. Ze redeneren in zetels, niet in samenlevingen. Dat is de fundamentele kwestie.
Het is godgeklaagd om in perioden van materiële achteruitgang geestelijke waarden te kortwieken. Daar gaat het om. Het getuigt van een deerniswekkende intellectuele en politieke ondervoeding om in tijden van bezuinigingen het falderappes de kunst als zondebok voor te houden. Daar gaat het om. Het duidt op verregaand hersenletsel om in een economische crisis het cement van de cultuur uit het wankele bouwwerk te hakken. Daar gaat het om.
Mensen die het spoorloos verdwijnen van honderden miljoenen guldens subsidie aan het bedrijfsleven schouderophalend afdoen als ‘een aanvaardbaar risico’ en tegelijkertijd naarstig, met hun tong uit mond, zoeken hoe ze twintigduizend gulden kunnen weghalen bij een groep balletdansers horen thuis in het gekken-en niet in het Catshuis. Zo is het, niet anders.”
(uit: ‘Weg is weg’ in Dit helse moeras, Querido, 1986)
http://hans-mellendijk.blogspot.nl/2014/03/dichtersbankjes-gerrit-komrij.html