VDB, Lance, Leif (?) en ‘De seingever’

Na de ‘bekentenis’ van Lance Armstrong vorige week ziet het ernaar uit dat er koppen zullen rollen in de wielerwereld – dat hoop ik althans. Tegelijk vind ik de verbazing waarmee sommigen reageren op het verhaal van ‘The Boss’ vaak naïef of misschien zelfs hypocriet: wie, ten eerste, met enig verstand naar koers kijkt, weet al jaren dat er georganiseerd dopinggebruik moet zijn, en, ten tweede is doping natuurlijk niet nieuw – denk maar aan het verhaal van de legendarische wielercoach Choppy Warburton dat ik in De seingever neerpende. Deze passage uit De seingever verwoordt mijn gevoel over het koersgebeuren vandaag nog steeds accuraat: 

“Ik herinner me nog precies het moment in oktober 2009 waarop ik vernam dat Frank Vandenbroucke in verdachte omstandigheden om het leven was gekomen in een smoezelige hotelkamer. Zijn dood deed me schrikken, hoewel ik nooit fan was geweest van VDB, wegens al te opzichtige grootheidswaanzin en pronkerigheid. Toch had ik opnieuw medelijden: megalomaan en dronken sterven naast een Senegalese hoer en een insulinespuit is van een tragiek die niemand kan ontgaan. Maar alweer ergerde ik me aan de verheerlijking van de gesneuvelde held. Dit was een man die zichzelf, zijn familie, zijn fans en de wereld had bedrogen — om welke reden moesten we hem dan nog bewonderen? Hoe kon men op televisie na zijn dood nog vol lof beelden laten zien van zijn ‘heldhaftige’ overwinning in 1999 in Luik-Bastenaken-Luik, als een groot deel van de wielerwereld toen al wist wat David Millar later in zijn boek Koersen in het duister schreef — dat VDB de avond voor La Doyenne elf slaappillen Stilnox had genomen en niet eens meer op zijn benen kon staan of praten? Hoe kon men deze man nog ‘god’ noemen als bleek dat hij renners uitlachte die geen verboden middelen durfden te nemen? Ik begon de verslaving, de zelfoverschatting, de list en het bedrog van VDB als symptomatisch te zien voor minstens een deel van de wielrennerij.

Het moet vanaf dat moment geweest zijn dat ik met cynisme naar de koers begon te kijken. Renners leken wel goden die door hun aanbidders ook hun grootste zonden worden vergeven. Eventjes waren de fans kwaad, maar vervolgens werden de helden van alle verantwoordelijkheid ontslagen door die in de schoenen te schuiven van het geld, de roem, het gebroken sleutelbeen, de kapotte knie, de wielercoach of de media. Ik wist wel dat renners vaak pionnen waren in een groter spel van ploegleiders en commercie. Ik wist ook dat niet alle renners in hetzelfde bedje ziek waren en sommige het spel wel eerlijk speelden — maar waarnaar zat ik in dat geval te kijken? Sport, of slechte cinema? Ik betrapte mezelf erop dat ik steeds vaker cynische, harde opmerkingen maakte over een renner die een explosieve prestatie neerzette: er was vast weer iets aan de hand; wacht maar een paar maanden; we zullen er nog wel van horen. Vaak kreeg ik gelijk. Ik kon de beslissing van de Duitse zenders ARD en ZDF om de Ronde van Frankrijk in 2007 wegens dopingperikelen niet langer uit te zenden begrijpen, en zelf keek ik op een bepaald moment ook niet meer. De Ronde van Frankrijk van 2010 liet ik aan me voorbijgaan, en achteraf bleek dat er met winnaar Alberto Contador ook iets ‘niet pluis’ was. Opnieuw hoorde ik vergoelijkingen, gaande van het ‘zerozerozerozero’ van de sportman zelf, tot wielerfans die jammerden dat het alleen in de koers is dat er zo streng wordt gecontroleerd en dat er in andere sporten ook zondaars zijn. Dat kon allemaal wel waar zijn, maar het nam mijn ergernis niet weg, want dit was mijn sport, degene waarmee ik thuis was opgegroeid en die ik ook zelf beoefende.

En toch. Toch bleef ik kijken, en bleef ik genieten, en kijk ik vandaag nog, zij het soms alleen naar de laatste vijftig kilometer van een koers, en zij het soms met een schuldgevoel dat ik tegelijk wel eens belachelijk vind. Misschien om te vermijden dat ik me een goedgelovige en naïeve wielerliefhebber zou voelen, zette ik mijn eigen theorie op poten over wat wielrennen eigenlijk is: geen zuivere realiteit, maar een verhaal dat soms zo veel onwaarheden bevat dat het mythische proporties krijgt — een van de elementen die koers net zo aantrekkelijk maken. Vandaag kijk ik naar koers zoals ik een roman zou lezen of naar een film zou kijken, waarbij je op voorhand het geloof opzijlegt dat alles wat gebeurt of wordt verteld waar is wat men in Engelse literaire termen the suspension of disbelief noemt. Wielerjournalist Herman Chevrolet schreef daarover in Een feest van list en bedrog dat in het wielrennen constant ‘heerlijke leugens’ worden verteld, ‘waardoor we de moeite nemen om alles te willen geloven’. Zowel wielrenners als wielerjournalisten ziet hij als verhalenvertellers: ‘En omdat we weten dat verhalenvertellers van de waarheid altijd een eigen waarheid maken, ja, dan kan het niet anders dat niet alleen het wielrennen zelf een wereld van list en bedrog is, maar ook alles wat we erover lezen. Het hoeft niet per se liegen te zijn, maar om overtuigend over te komen laat men dingen weg of verandert men die.’

Ik kijk, en nog steeds kan ik prestaties van renners bewonderen, misschien deels omdat ik zelf weet wat lijden op een fiets betekent, maar toch maak ik, wanneer een demarrage mijn hart even sneller doet slaan, dikwijls de bedenking dat ik misschien als een idioot naar een schouwspel zit te kijken waarvan datgene wat we zien maar de bovenste laag van een veel complexer en duisterder verhaal is. Vroeger keek ik naar koers met alleen mijn gevoel, maar nu met een dosis verstand en bagage erbij, en ik mis wel eens de onbevangenheid waarmee ik als kind en tiener de armen in de lucht kon steken wanneer een van mijn favorieten won.”

© Ann De Craemer