Toen ze nog op het platteland woonde, waren er haar blinde kat, de circushond, het papierkot, de vijf onsterfelijke knotwilgen en de beek waarin haar kwajongens van zonen rietjes in achterwerken van kikkers duwden om ze vervolgens de eeuwigheid in te blazen. Maar eind jaren tachtig werd het huis van mijn grootmoeder onteigend, want Vlaanderen moest worden volgestouwd met kmo’s en werkte koortsachtig verder aan zijn transformatie tot een zakdoekgrote bouwwerf.
Het grote huis dat mémé samen met mijn grootvader steen voor steen had opgebouwd, moest ze achterlaten. Ze belandde in een serviceflat in het centrum van onze provinciestad, waar ze niet langer naar de horizon kon turen maar uitkeek op een smalle, grijze straat. Elke dag ging ik bij haar op bezoek en altijd zat ik bij het raam, op de centrale verwarming naast haar zetel, die een van de weinige bezittingen was die ze uit haar gesloopte huis had meegenomen. Toen na een paar maanden de gewenning aan haar nieuwe omgeving was ingetreden, vroeg ze me steeds vaker om te beschrijven wat ik buiten zag. Meestal vertelde ik de waarheid. Soms verzon ik een voorbijganger om mijn verhaal sterker en haar genot groter te maken. Maar mémé werd met de dag gulziger naar indrukken, want de vrouw die een leven lang haar eigen verhalen kon verzinnen door gewoon een blik naar buiten te werpen, had niet langer genoeg aan mijn vertelsels. “Ga naar de bibliotheek, meiske,’ zei ze, ‘en breng mij een paar boeken mee.” Tot die tijd had ze niet vaak gelezen – af en toe een Courths Mahler-stationsrommanetje dat ze onder de zitting van haar zetel verstopte – maar nu werd de noodzaak aan verhalen dwingend. Toen we door de voorraad groteletterboeken van onze eigen stadsbibliotheek heen waren, ging ik in de naburige dorpen op jacht naar leesvoer.
Boeken zijn altijd vakantie, en wie dat niet beseft, kent het plezier van het lezen niet
Afgelopen zomer dacht ik aan mijn lieve, lezende, dode grootmoeder telkens als ik over ‘vakantieboeken’ hoorde praten. Het woord is een leugen van marketeers. Boeken zijn altijd vakantie, en wie dat niet beseft, kent het plezier van het lezen niet. Steeds meer mensen nemen het vliegtuig op zoek naar plekken en ervaringen die hun alledaagse beleving overstijgen, maar mijn grootmoeder wist met haar boerenverstand dat lezen de eenvoudigste maar krachtigste vorm van reizen is. Boeken brengen je naar plekken waar je niet eerder was en misschien nooit zal komen. Als lezen de overtreffende trap van reizen is, dan geldt daarvoor bij uitstek dat het je horizon verruimt. Wie reist, is deel van het landschap, maar wie leest, cirkelt er als een alziende adelaar boven. Lezen doet de mens zichzelf overstijgen. Ons bestaan is ondraaglijk licht, want geen van onze daden kunnen we uitwissen en overschrijven. Een boek echter is de gom die dat mogelijk maakt: wanneer we lezen, mogen we worden wie we wel of niet willen zijn. De lezer zoekt en verliest zichzelf voortdurend, en net dat kwijtraken is het allermooiste, want in de overgave ligt de ware climax van het leesgenot.
Vandaag staat de zetel van mijn grootmoeder naast mijn bibliotheek, die net als het heelal onophoudelijk blijft uitdijen. Mémés geur is na zestien jaar uit de zetel verdwenen, al kan ik ze nog steeds voor de geest roepen, net zoals ik indertijd voorbijgangers voor haar tot leven wekte. In diezelfde zetel kruipen nu mijn neefje en nichtje bij mij op schoot en vragen ze me om nóg een verhaaltje voor te lezen, en nóg een. Soms zijn mijn ogen na een dag schrijven moe en wil ik hen liever voor de televisie achterlaten. Maar dan tikt mémé me op de schouder en klinkt weer haar stem in mijn oor: “Meiske, ik ben zo content dat ge die boeken voor mij haalt, ’t is precies of de tijd gaat rapper voorbij, brengt ge volgende week weer nieuwe mee, ge gaat het niet vergeten, hé?”
Deze column verscheen in ‘Uitgelezen’ in De Morgen van 10 augustus 2011