Gisteren was het 30 jaar geleden dat de beroemde Perzische dichter Sohrab Sepehri overleed. In mijn boek Duizend-en-één dromen heb ik geschreven over hoe ik in Iran plots bij zijn graf stond: op weg naar Kashan zagen we vanuit de taxi een prachtige moskee in het onooglijke dorpje Mashhad Ardehal. We besloten even halt te houden. Onze gids Ahmad wist niet dat Sohrab Sepehri in het Emamzadeh Soltan Ali ebne Imam Mohammed Baqer – de naam van de moskee – lag begraven, maar taxichauffeur Hamid kwam plots tot die ontdekking. Ik zal het nooit vergeten: ik sloeg een hoek van de moskee om en stond plots voor de grafsteen van een van mijn favoriete Perzische dichters.
Een oase in het moment
Als je naar mij toe komt ben ik achter het niemandsland.
Achter het niemandsland is een plek.
Achter het niemandsland zijn de pluizen van
de paardenbloemen de aderen van de lucht
die over een uitgebloeide bloem berichten
op de verste struik van de aarde.
In het zand zijn er sporen van paardenhoeven – van tengere ruiters –
die `s ochtends naar de top van de papaver reden.
Achter het niemandsland is de parasol van het verlangen open:
tot een dorstige bries naar het binnenste van een blad rent.
De bel van de regen weerklinkt.
Hier is de mens eenzaam.
En in deze eenzaamheid glijdt de schaduw
van een iep tot in de eeuwigheid.
Als je naar mij toe komt
kom langzaam en zachtjes
anders breekt mijn fragiele, porseleinen eenzaamheid.